Tegenwoordig:
de Heer Visser, President
de Heer Brouwer
de Heer Bersma,
de kolonist Zwier, gemeensman
de kolonist Hoffman, gemeensman
de kolonist Gutsloo, gemeensman
en van Wolda, Secr.
Bij den raad van policie is gelezen een proces verbaal van den
raad van toezigt over Kol No 3, in dato 31 October JL houdende:
1: Beschuldiging tegen de huisvrouw van den onlangs
aangekomene kolonist Haze, wonende op hoeve no 38, welke zich in
de eerste plaats recht onderscheidene malen op eene verregaande
wijze had schuldig gemaakt aan dronkenschap,
en in de tweede plaats verkocht, verzet of verpand zoude hebben,
de navolgende koloniale goederen, als: 1 bultzak, 1 peuluw, 2
bedlakens, 1 tafellaken en handdoek, 1 wollen deken,
zullende er eene andere in de groep zijn verloren, 1 mans grijze
broek, 1 stoof, 1 meisjeshemd en nog 1 bedlaken, waarop bij Trijn
Metselaar 14 stuivers was geleend.
Van welke goederen door den Onderdirekteur Schuurer van Jan
Velkens vrouw buiten de kolonie is te rug ontvangen: 1 mans grijze
broek, 1 stoof, 1 meisjesborstlap, alsmede een
vrouwenschoudermantel, zonder te weten waar het overige gebleven
is.
2: Eene beschuldiging tegen de drie ingedeelde jongens van
de wed. Kuiper, op hoef no 67, mede in kol. Willemsoord, met name
Gijsbert van Zuilekom, oud 21 jaren, Johannes Beckman en Hermanus
Brink, beide omstreeks 17 jaren, welke gezamenlijk (volgens hun
zeggen) aan de wed. J. Zwaan, op hoef no 101, verkocht zouden
hebben 12/4 Nederl. mudden aardappelen, 15 centen het ¼ mud, doch
onder de bedstede van den wed. Zwaan was door den wijkmr. niet
12/4 maar 21/4 Nederl. mudden aardappelen gevonden, welke de wed.
verklaarde van deze jongens te hebben aangekocht.
Deze beschuldigde kolonisten opgeroepen en alhier verschenen
zijnde, zijn dezelve, één voor één, over de aangeklaagde misdaden,
ondervraagd en onderhouden, en kwam ieders getuigenis in
substantie hierop neder:
a Vrouw Haze had de hiervoren gemelden goederen niet
verkocht of verzet, maar uit vrees voor de Ommerschans waarmede de
wijkmeester haar had bedreigd, in bewaring gegeven aan
hutbewoners, bij de kolonie Willemsoord,
ook was zij wel eens onmatig geweest in het gebruik van sterken
drank, maar dit zoude het geval niet geweest zijn, indien zij
daartoe niet door slechte menschen ware verleid geworden. Voorts
wenschte zij de hierdoor veroorzaakte schade bij wekelijksche
uitkeering wederom te vergoeden, belovende ten allersterkste zich
nooit weder aan deze misdrijven schuldig te zullen maken. Haar man
was van dat alles onkundig gebleven.
b Haze zelf. Deze had niet geweten, dat zijn vrouw de
goederen weggebragt, en sints verscheidene dagen had zij in het
geheel geen sterken drank gebruikt, hij geloofde dat het berouw
over hare misdaden haar van alle verdere vergrijpen te rug
zoude houden, verzoekende dus dat de raad gunstig over zijne
huisvrouw mogte oordeelen.
c Gijsbert van Zuilekom zegt, geen aardappelen gestolen,
maar wel in de schafttijden, als anders, op de akkers opgezocht te
hebben met het oogmerk, om, wanneer zij een partijtje bijeen
hadden, er kermisduiten uit te maken. Hij had met zijne beide
makkers 12/4 Nederl. mudden aardappelen verkocht en daarvoor
ontvangen f. 1,35, welke gelden nu vloed waren berustende bij den
Onderdirekteur Schuurer.
d en e Johannes Beckman en Hermanus Brink
verklaren hetzelfde dat Gijsbert van Zuilekom gezegd heeft.
Nadat deze lieden zich wederom verwijderd hadden en in de raad in
overweging genomen was:
1: De inhoud van het besluit van de Permanente Kommissie
van den 29 Mei 1821, waarbij de dronkenschap en het verpanden of
wegmaken der koloniale goederen, op straf van naar de Ommerschans
veroordeeld te worden, verboden is.
2: Dat er in de eerste dagen der dronkenschap van vrouw
Haze, eene proef is genomen of haar dit ook door middel der
gewonen cachotstraf kon worden afgeleerd, dat echter mislukt is.
3: Het doorgaande gedrag der jongelingen Johannes Beckman
en Hermanus Brink, welke zich wel gedragen hebben, tot den tijd
dat Gijsbert van Zuilekom, bij allen waar hij geweest is, als een
stoute jongen bekend, bij dit huisgezin is ingedeeld geworden.
Is bevonden dat de gevoelens der leden van den raad waren als
volgt:
a Omtrent Vrouw Haze
Gutsloo en Hoffmann: Men moet het nog 14 dagen aanzien, omdat het
nog jonge lieden zijn, 4 dagen tot straf in de kas, zoo dat niet
helpt, dan de vrouw opzenden naar de Ommerschans, de man
niet, omdat deze onschuldig is.
Zwier: De straf op zoodanige overtreding is bepaald naar de
Ommerschans namelijk, kan het echter gemakkelijker, afloopen, ik
mag het lijden
Brouwer: De vrouw alleen voor drie maanden naar de Ommerschans
Bersma, van Wolda en de Heer Visser: Haze, zijne vrouw en kind
voor eenen onbepaalden tijd te verplaatsen naar de Ommerschans
b omtrent de bovengenoemde jongelingen
Gutsloo, Zwier en Hoffmann, voor drie etmaal in de kas opsluiten
om hen geene kermis te laten houden, welke invalt op aanstaande
maandag en dingsdag, te Steenwijk.
Brouwer en Bersma: Hen alle drie te veroordeelen naar de
Ommerschans tot een voorbeeld voor anderen.
Van Wolda: Gijsbert van Zuilekom, bekend als een ondeugende knaap,
te veroordeelen naar de Ommerschans, de twee anderen, die jonger
en minder bedorven zijn, voor 8 dagen op te sluiten in de cachot.
De Heer Visser Allen naar de Ommerschans, gevende echter de
Kommissie in bedenking of de twee laatste ook op eene andere
wijze, bijvoorbeeld 4 of 8 dagen met de cachot zouden kunnen
gestraft worden, omdat deze anders als goede jongens bekend staan.
Waarop eindelijk besloten is:
De beslissing deze straffen over te laten aan het wijze oordeel
der Permanente Kommissie.
En zal hiervan, bij afschrift dezes, worden kennis gegeven aan de
Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid.
Voor extract conform,
De Direkteur der Kolonien
Visser
Bijgeschreven door de secretaris van de permanente commissie
Jan van Konijnenburg: Besloten naar de Ommerschans te
verwijzen, het huisgezin van den kolonist Haze en den
bestedeling Gijsbert van Zuilekom, en Johannes Beckman
en Hermanus Brink met acht dagen opsluiting te straffen
Den 25 Nov. 1828 art 29
vK
Notities bij het zittingsverslag