Present
de Heer Visser, President
de Heer Bersma
de kolonist Zwier, gemeensman
de kolonist Hoffman, gemeensman
de kolonist Gutsloo, gemeensman
en van Wolda, Secr.
Zijn opgeroepen en voor den raad verschenen, de navolgende
kolonisten;
1 Broer Blom van kol No 3, vergezeld van zijne huisvrouw,
hebbende blijkens het proces verbaal van den raad van toEzigt van
gemelde kolonie, in dato 1 dezer, in de bank van leening gebragt,
en dus verzet:
een vrouwenhemd, dat de vrouw uit een best laken gesneden had, en
twee bedlakens; verruild tot linnen voor een broek, een pijen
broek, jongens 10 jaar, welke te klein was geweest; en dit laatste
was geschied te Steggerda, bij Siert, en eindelijk nog verkocht
een stoof aan hunne buurvrouw der ouders voor 20 centen
2 Pieter Wijnands, ingedeelde wees bij Smit in kol No 3,
welke, volgens proces verbaal van denzelfden raad, van eenen
andere wees Willem Zwang, genaamd, een gezangboek gekocht en
hetzelve daarna met eenen stuiver winst in de bank van leening te
Steenwijk gezet, en nog een derden jongens, Willem Kroeze, mede
bij Smit ingedeeld, tot het stelen van een zilveren melklepeltje
aangezet zoude hebben.
3 Adriana Johanna de Bruin, oud 18 jaren, wonende in kol
No 1, wijk 3, die, naar inhoud van het proces verbaal van den raad
van toezigt van kol No 2, dd 1 dezer zwanger zijn en trouwen zoude
met Arie Groen, verleden jaar van de kolonie ontslagen.
Deze kolonisten een voor een binnen gekomen zijnde, hebben zij op
de hun door den Heer President gedane vragen, geantwoord hetgene
volgt:
A Blom en zijn vrouw hadden de goederen, verzet en
verruild, zoo als in het proces verbaal was opgenomen, omdat de
vrouw in de kraam gelegen had en de man ziekelijk was geweest; -
zij beloven de verpande goederen binnen acht dagen wederom gelost
en in huis te zullen hebben; - de stoof hadden zij niet verkocht,
en ofschoon zij het verpanden der goederen uit nood gedaan hadden,
verklaren zij, niemand om eenige hulp of onderstand gevraagd te
hebben, en door den Doctor behoorlijk bezocht en van
geneesmiddelen voorzien te zijn.
B Pieter Wijnands had het gezangboek van Willem Zwang voor
vijf stuivers en voor zes stuivers in de bank van Leening gebragt,
en den raad, aan Willem Kroeze, om het zilveren melklepeltje te
stelen, omdat hij wel wist, dat hij het van zijne wijkmeester niet
kon krijgen; hij neemt aan het gezangenboek te rug te halen
C Adriana Johanna de Bruin was zwanger, sedert drie
maanden, zoude trouwen met Arie Groen, haar vader had reeds eene
keet met eenig land voor haar gekocht, dat zij zouden betrekken,
zoodra zij haar ontslag van de kolonie zoude bekomen hebben.
In overweging genomen zijnde:
Dat de kolonist Blom voor eenige jaren eene erfenis bekomen
hebbende, dezelve in de gewone Maatschappij, binnen weinige
maanden wederom verteerd had, en andermaal als kolonist is
opgezonden.
Dat men uit de handelingen van Pieter Wijnands meent op te
merken, dat dezelve eenige aanleg tot stelen heeft. Overigens
gedraagt de jongen zich wel.
Dat de jongeling Arie Groen, van wien Johanna de Bruin zwanger
is, thans nog in militairen dienst zijnde, niet mag trouwen, en
benevens de weduwe Muis, ook van hem bezwangerd zijnde, met hare
kindertjes geplaatst is in de Ommerschans.
Is gebleken,
dat de gevoelens der leden van den raad, ten aanzien van den
kolonist Blom verschillen, als zijnde de gemeensmannen er voor,
dat hij voor eenigen tijd, in de kolonie met de cachot gestraft
worde, en de drie anderen leden van den raad zijn van oordeel, dat
dit huisgezin, volgens de wetten der Maatschappij van Weldadigheid
verplaatst moet worden naar de strafkolonie te Ommerschans.
Omtrent de anderen, zijn de gevoelens der leden overeenkomende.
Waarna besloten is:
a De straf, door het huisgezin Blom verdiend, over te
laten aan het oordeel en de decisie van de Permanente Kommissie
b Pieter Wijnands en Willem Zwang, welke laatst hier wel
niet verschenen, maar deszelfs misdaad (het verkoopen van een
gezangboek) duidelijk bewezen zijnde, de eene voor, en de andere
na, ieder voor vier etmaal te doen opsluiten in het cachot van kol
No 1
c Johanna de Bruin, in geval de Permanente Kommissie, het
door de moeder op den 5e januarij ll aan den kleine raad gevraagde
ontslag van de Kolonie niet mogt accorderen, te veroordeelen naar
de Ommerschans.
En zal hiervan, bij afschrift dezes, worden kennis gegeven aan de
Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid.
Voor extract conform,
De Direkteur der Kolonien
Visser
Tot de verwijzing naar de
Ommerschans besloten
26 Febr.1828
vK
Tot de verwijzing naar de
Ommerschans besloten
vK