Present:
de Heer W. Visser, Direkteur en President
de Heer M. Bersma,
de kolonist Zwier, gemeensman
de kolonist Hoffmann id
de kolonist Gutsloo id en
van Wolda, secr,
Door den raad van toezigt over Kolonie No 2, is tot dezen raad
verwezen, Albertus van Schagen, oud 19 jaren, ingedeelde wees
bij den vrijboer van Ham in kol No 2, als beschuldigd, blijkens
overgelegd proces verbaal van gemelden raad, in dato 19 dezer,
van op den 26 maart Jl, voor de tweede maal, zonder verlof de
kolonie te hebben verlaten.
Dezen jongeling hierover gehoord hebbende, heeft dezelzve voor
redenen van zijn wegloopen opgegeven, dat van Ham hem zulks had
aangeraden, hopende dat hij van zijne familie eenige kleeding
zoude opdoen, en hem zelfs reisgeld had medegegeven, en
eindelijk dat van Ham hem gaarne voor eenige tijd van huis had
gezonden, om zoo veel vrijer met eenige kolonisten te kunnen
handelen in rogge, welke hij dan wederom aan zijn paard
voederde.
De raad hierover delibrerende, en in aanmerking genomen
hebbende:
a Dat de jongen reeds twee malen zonder verlof de
kolonie heeft verlaten, en
b de laatste maal door den Onderdirekteur Bosma, bij een
landlopend huisgezin is wedergevonden.
Is bevonden:
Dat alle leden van den raad van gevoelen zijn, dat de jongeling
veroordeeld moet worden naar de Ommerschans, behalve de
gemeensman Gutsloo, die van meening is, dat de jongen, bij een
ander huisgezin en in eene andere kolonie verplaatst wordende,
wel wederom te regt gebragt kan worden.
Waarop eindelijk besloten is:
1 Albertus van Schagen wordt wegens zijne misdaad van
desertie veroordeeld naar de strafkolonie Ommerschans
2 dezelve zal echter alhier zoolang in bewaring worden
gehouden tot men den vrijboer van Ham ook voor den raad gehad,
en omtrent het een en ander door den jongen opgegevene gehoord
zal hebben.
En zal bij afschrift dezes, van dit vonnis worden kennis
gegeven aan de Permanente Kommissie der Maatschappij van
Weldadigheid.
Voor extract conform,
De Direkteur der Koloniën
Visser