Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Hendrik Vos en familie in de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid, voor zover ik er weet van heb

Ingekomen post pc dd 24 juli 1818: Ook Tiel bericht een plaatselijke subcommissie van weldadigheid te hebben opgericht.

Uit een brief van de subcommissie Tiel dd 22 oktober 1818:
    De ondergeteekende heeft de eer aan de Kommissie van Welda­digheid te berigten, dat er sints zijn laatste nu ook binnen deze stad een huisgezin heeft opgedaan, gezind om mede te dingen bij de keus voor de kolo­nie. De Heeren Burgemeesteren hebben hem gezegd een getuigenis van zedelijkheid te willen afgeven.
      Het gezin bestaat uit eene man – Hen­drik Vos ge­naamd – die landbar­beid verstaat, zijne vrouw, Christina Brui­nings en drie dochters, waarvan de oudste zeventien jaren is. De man heeft nog ge­zegd, dat zijne vrouw en dochter het spin­nen verstond.

De familie behoort tot degenen die in de kazerne in Amsterdam worden opgevangen, zie de illustratie De Proefkolonie bladzij 32

Op 12 juni 1819 doet directeur Benjamin van den Bosch verslag van een inspectie van de huishoudens, invnr 51, en meldt hij de vermissing van diverse goederen, zie hier:
Bosch, De Vos, ik meen ook Breukel waren onder getal der geenen die reeds eenmaal hunne goederen verpand hebben.

Uit de bijgevoegde lijst met missende goederen:
Vos - 2 laakens, 1 handdoek

Uit een brief van Benjamin dd 3 augustus 1819:
      De koeijen voldoen allen zeer goed. Binnen een paar dagen zal ik het getal op 25 gebragt hebben. Ten einde alle de kolonis­ten in dezelfde voorrechten zouden kunnen delen, voor zo verre zij door hun gedrag daarop aan­spraak kunnen maken, zou het mij aangenaam zijn de Kommissie kon goed vinden mij de nodige contanten, tot aankoop van eene koeij voor elk, te doen toeko­men, De Haan, van Rhee en de Vos verdienen door hun weinig oppassend gedrag, bijna niet in deze voorrechten te delen, zij behoren ten minste de laatste te zijn bij de verdeling.

Uit een brief van Benjamin dd 29 augustus 1819:
    De kolonist Vos heeft voor eenige tijd de kolonisten tot ongehoorzaamheid pogen te verleiden. (…)  Ook moet hij in den afgelopen winter andere slegte proposities hebben gedaan.
    Ik zal in stilte het onderzoek doen voortzetten. (…)
    Ik houde zo wel genoemde de Vos als Bosch tot elke slegte onderneming in staat. Uit mijne rapporten zal de Kommissie gezien hebben, dat ik mij in deze luiaards nooit heb bedrogen.

Bij de ‘liefde giften‘ op 3 februari 1820 voor slachtoffers van de watersnood staat De Vos ook vermeld als donateur.

Vos komt niet voor op de lijst met beloningen voor kolonisten augustus 1819.

Uit een brief van Benjamin dd 3 november 1819:
Het meisje van Vos heb ik voor eenige dagen verlof gegeven, tot de Kommissie zou hebben gedecideert of aan t gedaan ver­zoek, van buiten de kolonie te gaan dienen, dat ik bij voor­gaande reeds heb geappueerd kon worden voldaan.

Uit de notulen pc dd 7 november 1819: Besloten … dat het meisje van Vos kan gaan dienen;

Uit een brief van Benjamin aan de pc dd 15 december 1819:
     De kolonist de Vos heeft mij verzogt of zijn volwassen zoon, tot steun van zijn huisgezin, bij hem mogt inwonen, en als kolonist aangekleed worden. 3 kinderen waren in dat huis gekleed. Ik geloof dat het voor deze luiaard dienstig was, dat hij iemand had die zijn grond bewerken, en zijne verdiensten vermeerderen, dan daar mij de bedoelingen der Permanente Kommissie met eenige der slegste huisgezinnen onbekend zijn, zo heb ik gemeend zijn verzoek niet te moeten ondersteunen of tegenwerken.

Uit de notulen pc dd 30 december 1819:
De Generaal rapporteert (…) op een brief van den Direkteur, no. 93/12, aanteschrijven dat de zoons van Bade en Vos, gedurende een winter, bij hunne ouders kunnen blijven inwonen, en dat de voortduring dier inwoning zal afhangen van hun ieder goed gedrag;

Uit een brief van Benjamin dd 31 januari 1820:
Ook de Vos, hoe wel niet zo erg als van Rhee, geeft ons bij aanhoudendheid echter gegronde reden tot ontevredenheid; en wanneer de Kom­missie kan goed vinden, een voorbeeld voor allen te stellen durf ik geloven, dat eenige, die ook geen eervolle melding verdienen, zich daar door tot meer oppassendheid zullen schik­ken.

Uit een brief van Benjamin dd 18 februari 1820 over Abraham Koppejan:
Hij is een der geene die met de Vos vroeger het ontwerp, tot eene dergelijke vordering gemaakt hebben, maar toen niet tot stand kwam. Voor het overi­ge is het huisgezin van Koppejan arbeid­zaam en oppassend.

Uit een brief van Benjamin dd 20 maart 1820:
Vrouw de Vos van Thiel, heb ik gemeend, uit hoofde dat huisge­zin slegt oppasten, geen verlof te mogen geven. Zij is zonder permissie vertrokken en wel zonder eenige noodzakelijk­heid.

Uit een brief van Johannes van den Bosch aan de pc dd 26 maart 1820:
    Met meer andere omstandigheden blijkt het dat Bosch en inzonder­heid de luije de Vos, getracht heeft complotten te maken en de kolonisten aantesporen om alle gehoorzaamheid aan de directie te weigeren. Hij is schrijver van den brief van Breukel aan de sub-commissie en zijne vrouw heeft zich zonder verlof uit de kolonie verwijdert.
(…)
    Het gevolg dier manoeuvres heeft dan ook de onaangenaamste gevolgen gehad. … Vrouw de Vos die terug gekomen is zit mede in het cachot als ook de zoon en dochter van Breukel, zoo dat wij reeds de vengsters van een huisje hebben moeten toespijkeren om hun optesluiten.
(…)
Toetegeven is even weinig met het belang der Maatschappij bestaanbaar en tusschen deze twee echter is geen keuze als het tot uitbarstens komt, die een toeval en de opruiing van Bosch en de Vos, beiden knapen die gedient hebben, zeer wel voortbrengen kan. Er moeten dus zonder verwijl maatregelen genomen worden, en ik ken geene anderen, daar de straf kolonie niet gereed is, als Bosch, de Vos en Breukel voor den Raad van Toevoorzicht te brengen, te constateren dat zij schuldig zijn aan verregaand wangedrag, dezelven de kolonie te ontzeggen en voor hun spoedige verzending te zorgen.

Uit een brief van Benjamin van den Bosch aan de pc dd 27 maart 1820:
De brief van Breukel is door de Vos geschreven. De Kom­missie zal zich herinne­ren hoe ik deze luiaard als ten hoogste nadee­lig voor de kolonie heb doen kennen, en zijne verwijde­ring van hier als wenschelijk heb voorgesteld. Uit den gehee­len brief erkende ik het slegte mensch, die vroeger het plan maakte, om de kolonis­ten tot opstand aan te zetten, en op het appel mij allen arbeid te weigeren. Die met een even slegt veinsaard – Bosch – aan een Amsterdamsch Heer – waarschijnlijk met geene goede bedoeling hier gekomen – eene zeer leugenach­tige en boosaardige verklaring van den staat der kolonie gegeven heeft en die van iedere gelegenheid gebruik maken, om hunne boosaar­dige voornemens, misschien van elders ondersteund, ten uitvoer te brengen. Ik heb nimmer verzuimd daar van de Kommissie te onderrichten en hield deze kwaaddoen­ders altijd in het oog.
De zoon van Klaver was altijd een oppassend jong mensch. Thans verkeerd hij met de dochter van Bosch, en is ten eenmaal veranderd. Hij heeft deHeer Brouwer, die streng toeziet, zeer grovelijk beleedigt. Ik heb hem in de provoost doen op water en brood zetten. Als ook de vrouw van de Vos, en de kinderen van Breukel, die allen, zo als ik heb gerapporteerd, in stilte de kolonie hadden verlaten.

Verdiensten der huisgezinnen van kolonie no. 1
de Vos over January / 11:49
id. February 11: 1

Uit een brief van Johannes van den Bosch dd 30 maart 1820:
Vos is de kapitein van het complot en schreef de brief. Met mijn broeder heb ik reeds de zaak van alle kanten bezien. Vos kan het best weggestuurd worden om dat hij te Thiel als een zeer slecht object bekend is en als een onverbeterlijke luijaard.

Uit een brief van Johannes van den Bosch dd 31 maart 1820:
Het is niet mogelijk Breukel of de Vos voor de raad van toe­voorzigt te brengen zonder dat de misdaad van beide kenne­lijk was. Wordt de Vos uit de kolonie gezonden, zo blijft Breukel straffeloos. Wordt Breukel weggejaagd en blijft de Vos hoe veel moet dan deze snaak niet in zijn gevoelen versterkt worden dat de Kommis­sie hem vreest. Sinds lang houd de luijaard zich ziek, weigerd te werken. Zes weken heeft hij reeds niet gearbeid. Zijne vrouw heeft de kolonie verla­ten, ondanks een uitdrukke­lijk verbod van de Directie en dit alles zal straffe­loos geduld worden. Bovendien schrijft hij eene lasterlijke brief voor rekening van een ander, zet de kolonisten aan tot weer­spannigheid en tot straf van dit alles word hem aangezegt dat indien hij zich niet beterd hem de kolonie ontzegd zal worden.
Indien de was(?) dan ook iets bij hem kon bewerken zou hij zich zeker wel gewagt hebben zodanig te gedragen dat dit een bijna onvermeidbaar geval worden moest. Bewust dat men nieuwe wandaden van hem ontdekt heeft en dus niet straft moet hem dit eer aanmoedigen dan afschrikken om op den ingeslagen weg te blijven uitgaan.
Ik herhaal bij deze dat het mijn stellig gevoelen is dat Bosch, de Vos en Breukel zouden onverwijlt uit de kolonie moeten worden verwijdert. De twee laatste zouden door heide(?) paarden(?) op voorhand(?) kunnen worden getransporteerd.

Op 9 april 1820 moet Vos voor de Raad van Toevoorzicht verschijnen (De proefkolonie blz. 237-238), het volledige verbaal:

Hendrik de Vos is beschuldigd “lasterlijke geruchten tegen de directie en over de toestand der Kolonie te hebben verspreid.”

VRAAG: of hij bij de aankomst in de Kolonie geen gedrukte reglementen die hem met zijne voorrechten en pligten bekend maakte had ontvangen.
ANTWOORD: ja wel.
V: of gemelde reglementen en bepalingen ten zijnen aanzien altijd waren naargekomen en toegepast geworden.
A: dat hij meende van ja.
V: of hij niet altijd gelijke voorrechten met anderen had genoten.
A: Neen, dewijl hij in daghuur beneeden andere was gesteld.
V: of hem de reedenen niet waren opgegeven waarom hij in verdiensten niet met anderen gelijk gesteld was en of hij zig over de direktie beklagen had.
A: dat men kon zeggen wat men goed vond dat hij over den Directeur had te klagen, die zijne vrouw het verlof weigerden; dit aan andere toestond en zijn zoons uit de Kolonie had doen gaan. Ook over de Raad die zijn gedrag bij den Directeur verklaagden inzelve schuld hadden.
V: of hem eenige korting op zijn verdiensten of de vruchten van zijn land te hebben onder­gaan; die in strijd met het Reglement waren.
A: dat hij zulks niet konde zeggen.
V: of hij ooit direct of indirect er aangedagt zijne winkel­waren bij den onder Directeur te halen, en of hij niet steeds de vrijheid had zich daar van buiten de Kolonie te voorzien.
A: dat hij wel daar toe vrijheid had maar geen geld hebbende of krediet bezittende konden die vrijheid hem weynig baten.
V: of hij geene lasterlijke gerugten ten aanzien der Kolonie had verspreid of anderen daarin was behulpzaam geweest.
A: neen.
V: of hij niet de aanlegger was van een komplot tegen de Directie der Kolonie; en welke reden hij daartoe had.
A: dat niemand konde zeggen dat hij ooit opstand had zoeken te bewerken.
V: of hij in de maand mey aan het huis van den kolonist Bosch, aan een uit Amsterdam gekoomen perzoon geene verklaring over de toestand der Kolonie had afgegeven en van welken inhoud.
A: dat hij daarvan niets wist.
V: hem den brief van Breukel vertoon ende of hij daar van niet den schrijver was, en waarom hij zulks had gedaan.
A: dat hij dien brief op last van Breukel had geschreven en daar aan 2 stuivers verdiende; dat hij altijd had ge­schreven wat een ander opgaf en daar mede zoude doorgaan.
V: of hij ook verder nog iets in te brengen had.
A: op dit moment niet.

Na deze verklaring gehoord te hebben besluit de Raad “overtui­gend hoe duidelijk uit het zulks het schuldig gedrag van den comparant gebleken is, en hoe nadelig zodanig perzoon voor de rust en de welvaart der Kolonie moet worden geacht; lettende op zijn aanhoudende luijen zorglosen en ontevreden geaardheid hem uit de kolonie te verwijderen”.

Uit een brief van Johanes van den Bosch aan de pc dd 10 april 1820:
     Uit nevens gaande missive mijnes broeders zal het de Kommissie blijken dat de Vos tot de echt verstokte zondaars behoort. Het zal nu nodig zijn de subkommissies van Thiel en Maassluis kennis te geven van de verweide­ring dezer voorwerpen.
     Aan de eerstge­noemde stel ik voor aanteschrijven, dat de Vos zich niet alleen onderscheiden heeft door verregaande luiheid, door het over­treden der reglementen van de kolonie, maar zelfs complot­ten gemaakt heeft en andere kolonisten heeft aange­spoort om zich tegen de direktie te verzetten.

Uit de bijgevoegde brief van Benjamin van den Bosch:
    Gisteren avond, mijn waarde broeder, is de Vos en daarna Bosch voor de raad van toezicht geweest. Eerstgenoemde heeft op de aan hem gedaane vragen met zo veel brutaliteit geantwoord, en den geheelen raad zo grovelijk beleedigd, dat hij na den afloop der informatie dadelijk tot aan zijn vertrek is in den provoost gebragt.
(…)
   Hoe nu verder te handelen wanneer hij morgen niet wil vertrekken of naar welgevallen verkiest te gaan? Nog dunkt dat hij bon gre mal gre in de Steenwijker beurtman moet bezorgd en dan verder aan zijn lot over gelaten worden. Hij wil zich volgens informatie naar den Haag bij Prins Frederik zich vervoegen. Hij bekoomt dan vrij reis tot Amsterdam.

Uit een brief van Benjamin dd 11 april 1820:
De Vos is weg, zo als U door Schatz zal bekend zijn. Lucasse heeft mij gezegd, dat Vos met Rausch en Hogenbirk bij hem waren geweest, om hem in het bekende complot te doen deelnee­men. Gij herinnert U, dat Hogenbirk daar van berouw hebbende, er mij kennis van gaf. Hij wilde een rekwest opstellen en door alle getekend, aan een Heer doen toekomen die beij Prins Frederik daar van zou gebruik maken. Hij wilde verder dat wanneer hij in de provoost kwam, de anderen zich zouden ver­binden hem met geweld daaruit te halen, wanneer ik zulks weigerde. Het is goed dat deze spitsboef weg is.

Uit een brief van Johanes van den Bosch aan de pc dd 12 april 1818:
Het complot door Vos en eenige andere schurken gesmeed schijnt hoofdzakelijk ten doel te hebben gehad om mijn broeder op een akelige plaats optewachten en te verwonden (of vermoor­den?). De Vos had dan nu hij zach dat het ernst werd gewigtige ont­dekkingen te doen mits hem straffeloosheid verzekert en geper­mitteerd werd in de kolonie te blijven. Wij hebben gemeend dit voorstel te moeten verwerpen. Eensdeels om dat wij geen be­voegdheid hadden om straffeloos­heid te beloven, andere deels om dat wij de ontdekking ener zoek(?) vreesde die bekent zijnde gestraft moeten worden, en de vruchtbaarheid van zoda­nig eene zoek met de belangens der Maatschappij niet strookt. Het maken van zo danig een complot en de uitzaai­ing(?) zijn nog zeer onderscheiden zaken. Tot het laatste twijfel ik zeer of zij de moet zouden gehad hebben en in alle gevallen weet ik dat zij aan mijn broeder hun partij zouden gevonden hebben.
Vos, Bosch, Rausch en Molewijk zijn alle vier oud-gedien­de soldaten en schijnen uit dien hoofde wat meer moed tot een schelmenstuk te bezitten dan de anderen. Wij zullen voortgaan de zaak met omzichtigheid te ontwikkelen. Door het verlies van hun opper­hoofd en door de waan dat niets anders is, durf ik geloven dat van hen op dit ogenblik niets te vrezen is. Vos voor zijn vertrek heeft aan de sergeant Snats doen verstaan dat het complot mijn broeder betreft en dat hij onder voor­waarde – gelijk ik reeds gezeijd heb – voor straffeloosheid bereid was het geheel te ontdekken. De schurk misschien om zich zelve te ontlasten was ook tot valsche be­schuldiging in staat. In verband echter beschroomd met overige daud(?) zaken is in alle geval­len het bestaan van een complot dat slechte oogmerken gehad heeft een zaak buiten twijfel en het zal zeer moeijelijk zijn om zijn wangedrag zo danig te regelen dat de schadelijke uitwerkselen daar van zonder ge­wicht(?) te maken getrouwd(?) worden.

Uit een brief van Benjamin v.d. Bosch aan de Per­manente Commissie dd 17 april 1820:
Zo veel is zeker dat de Vos een aller slegt en gevaarlijk mensch was, die in zijne voorne­mens om opstand in de kolonie te verwekken, en zich met geweld tegen de directie te verzet­ten, reeds anderen had doen deel­neemen. Ik zal de bewijzen daar van aan de Kommissie tragten te doen geworden. Bij zijn vertrek uit de kolonie scheen de Vos zeer aangedaan, en berouw over zijn slegt gedrag te hou­den. Hij deed mij door een onder­officier verschoning vragen, terwijl hij mij tevens waarschuw­de, geen vertrouwen in eenige kolonisten te stellen en mij des avonds laat niet binnen de kolonie te wagen. Zijne waarschu­wing heeft op mij geen andere invloed gehad, dan dat ik hem om zijn laag gedrag des te meer verachte. In zijne voornemens niet geslaagd, en brave kolonis­ten als de oorzaak van zijne verwijdering beschouwende, heeft hij getragt zich te vreken door deze bij mij in verdenking te brengen.

Uit de Star van april 1820:
     Over het algemeen heeft de Permanente Kommissie reden om zeer te vrede te zijn, zoo wegens den goeden voortgang van al het werk, als wegens de gedragingen der kolonisten; met uitzondering echter van een paar huisgezinnen(*), waarvan het ééne door verregaande zedeloosheid allen brave kolonisten tot ergernis, en den zwakken tot een schadelijk voorbeeld verstrekte; terwijl het andere, door verregaande luijheid uitstekende, en door generlei aansporingen tot een beter gedrag te brengen zijnde, zich bovendien heeft schuldig gemaakt aan ongehoorzaam­heid jegens de vastgestelde kolonie-reglementen, en zelfs anderen aangespoord, om dit schande­lijk voorbeeld te volgen.
    Beide deze gezinnen, waarvan de zamenwoning en het verkeer voor andere, beter gezinde, niet dan onteerende, bedroevende en schadelijk konde zijn, zijn dan ook, na door den Raad van Toezigt schuldig te zijn verklaard, volgens stelligen last der Permanente Kommissie uit de kolonie no. 1 verwijderd geworden, als der weldaden van de Maatschappij onwaardig, en naar de plaatsen hunner voormalige woning te rug gezonden, met kennisgeving de gronden van dit besluit aan de respektive sub-kommissiën, waaronder zij behooren.
(*) Te weten, dat van h. breukel van Maassluis, en van j. de vos van Thiel.

Uit het jaarverslag augustus 1820:
Bij deze in het algemeen voordeelige schets, hebben wij alleen nog de drangredenen te voegen welke ULieder Permanente Kommis­sie bewogen heeft, drie huisgezinnen, als De Vos van Tiel, Breukel van Maassluis en Baij uit Zwitserland, uit de kolonie te verwijderen.
De eerstgenoemde had zich reeds sedert zijne komst in de kolonie, als een onverbeterlijke luijaard doen kennen, en daar hij zich hierdoor menige berisping op den hals haalde, en tevens doorgaans in bekrompenen omstan­digheden verkeerde, werd zijne afgunst ten aanzien van anderen en tegen de Direktie opgewekt, en hij de aanstooker van ieder, welke zich door eigene nalatigheid aan de ontevredenheid der opzieners blootstelde, daartoe zelfs van eene zijde aangemoedigd van waar men zulks niet zoude hebben verwacht. Dit strekte zich eindelijk zoo verre uit, dat hij in naam van Breukel aan de kommissie van Maassluis een brief schreef, vol van onwaarheden, die hij zelf, voor den raad van toezigt geroepen, als zoodanig erkende, en om welke wandaad te verschonen, hij niets wist bijtebrengen dan dat hij niet verantwoordelijk was, voor het gene hem anderen lieten schrijven. Een zoo schadelijk wezen, die boven dien anderen had willen aanhitsen, om zich tegen de Direktie te verzetten, kon in de kolonie niet worden geduld en werd uit dien hoofde verwijderd.

Zie verder minimale notities over het nageslacht of ga terug naar de pagina van Vos.