Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie





Hendrik Rigagneau in de archieven van de Maatschappij van Weldadigheid, voor zover ik er weet van heb



Uit een brief van Ameshoff dd 1 oktober 1818: De 3 rekwesten om tot kolonisten te worden aangenomen als van H. Rigagneau, die mij zeer geschikt voorkomt.

Uit het brievenboek van de permanente commissie dd 31 oktober 1818: Besluit der Perm. Kommissie op heden. Om de subkommissie Amsterdam te verzoeken, van uit een der godshuizen te willen zoeken 1 jongeman en 1 aankomend meisje geschikt tot aanvulling van ‘t huisgezin van H. Rigagneau aldaar, op den voet gedesigneerd voor de kolonie te W.B.Sloot (Elandsstraat boven no. 127)

Uit een brief van directeur der koloniën Benjamin van den Bosch dd 2 december 1818:
Ik heb de eer aan de Permanente Kommissie te informeren dat de kolonie zedert mijne laatsen met nog 2 huisgezinnen vermeerdert is.
(…)
Amsterdam
Hendrik Regagneau en huisvrouw
een meisje van 16 jaar    ] ingedeelt
een jongen van 15 jaar    ] ingedeelt
4 personen

Uit de Staatscourant van 5 december 1819, overgenomen uit de ‘s Gravenhaagsche Courant: 4 december 1818: De permanente commissie van Weldadigheid heeft, in den loop der maand november (…) naar de kolonie Frederiksoord opgezonden (…) twee kinderen uit het armenhuis alhier, zijnde Jan Janssen en Elizabeth Margaretha Leefman, met goedvinden van stads-armbezorgers, bestemd om te strekken ter aanvulling van het huisgezin van H. Rigagneau uit Amsterdam, na dat regenten van het Aalmoezeniers weeshuis aldaar zwarigheid hadden gemaakt, om het verzoek der permanente commissie, om twee zulke kinderen uit dat voornoemde huis daartoe te leveren, toe te staan. (‘s Gravenhaagsche Courant).

Uit een brief van Ameshoff dd 9 december 1818: Dat men alhier zeer te onvrede is, over de uitdrukking in de courant geplaatst tegen de regenten van het Aalmoezeniershuis. Die tegen hem zijn, zeggen: Men mag wel de waarheid spreken, doch eenen bitteren toon aantenemen is onbeschaafd. Anderen geven regenten gelijk, want Rigagneau zoude gebedeld hebben, waarvan ik echter niets vernam.

Uit een brief van Benjamin dd 28 december 1818: Rigagneau uit Amsterdam zal vrees ik nimmer voor den landbouw zijn opteleiden. De bij hem ingedeelde weeskinderen, bijzonder het meisje, gedragen zich uitneemend wel en werkzaam.

Uit een brief van Benjamin dd 10 januari 1819: Het huisgezin van Rigagneau laatst uit Amsterdam gekomen, zal moeilijk voor den veldarbeid kunnen worden opgeleid. De man is swaar gebroken, waar van hij alle dagen de onaangename gevolgen ondervind. Zijne vrouw houd veel van een glaasje Schiedammer. De kinderen zij er (stuk ontbreekt) en passchen goed op; bijzonder het propere en vlijtige meisje.

Uit een brief van Benjamin dd 23 januari 1819: Met uitzondering van Rigagneau of liever vrouw Rigagneau – dewijl de man zeer strak en zakelijk is – van Rhee en Metz, gedragen de kolonisten zich steeds wel, en werkzaam.

Uit een brief van Benjamin dd 12 februari 1819: Hoe danig moet ik mij gedragen ten aanzien van die huisgezinnen, welk door ziekte buiten staat zijn hunne grond te bewerken. Als Rigagneau, de Ruyter en Houtman?

Uit een brief van Benjamin dd 1 maart 1819 over het vieren van de verjaardag van Prins Frederik: Aan zeer veele huisjes vond men kleine, en wezentlijk zeer toepaslijke versjes, meest al door Rigagneau bezorgd.

Uit een brief van Benjamin dd 9 april 1819: Ook het huisgezin van Rigagneau veroorzaakt mij zeer veele onaangenaamheden en voldoet thans in geene deelen meer aan hunne verplichtingen, vooral ten aanzien der bij hen inwonende kinderen. De aanhoudende dronkenschap van vrouw Rigagneau heeft mij gedwongen voor het eerst strenge maatregelen ten aanzien van volwasschen kolonisten te gebruiken.
Ik heb haar na een aller slegts gedrag, en nutteloze herhaalde aanmaningen tot beterschap voor 24 uur bij sergeant Coster doen logeeren. Thans weigerd zij dit logies te verlaten, ten zij men haar veroorlooft de kolonie te verlaten.
Ik heb gemeend aan haar verlangen te moeten voldoen, tot ik hier in de decisie der Kommissie zou hebben vernomen.
Rigagneau is van een goed gedrag, maar voor alle arbeid ten eenenmaale ongeschikt, en bijkans, altijd te leed. Volgens zijne eigene verklaring is hij altijd ziekelijk geweest en zelfs aan een kant geheel lam.
Deeze famille was toch waarlijk wel een der ongeschikste welke voor de kolonie kon gevonden worden.

Uit de besluitenlijst van de pc dd 10 april 1819: De Permanente Kommissie de herhaalde berichten wegens het slecht gedrag van J. Metz en de vrouw van Rigagneau ontvangen hebbende, overwegende dat dergelijke voorbeelden in de kolonie niet kunnen worden gedult, heeft besloten, gelijk dezelve besluit bij dezen
1stelijk
Dat het huisgezin van J. Metz en Rigagneau zal worden verklaard het eerste onwaardig, het 2de ongeschikt om in de vrije kolonie van de Maatschappij te worden opgenomen en het eerste mitsdien uit dezelfde gebannen, het 2de de inwoning daar in ontzegd word.
2de
Dat genoemde huisgezinnen zullen teruggeven alle zodanige kledingstukken, gereedschappen en andere zaken toebehorende aan de Maatschappij als hun ten gebruike gegeven zijn.
3de
Reserveert de Maatschappij aan zich zodanige rechtelijke actie wegens gemaakte schulden tegens hen te institueren als zijn dienstig oordelen zal.
En zal hiervan, kennis worden gegeven aan de gezamentlijke kolonisten en aan J. Metz en Rigagneau in het bijzonder.

Uit de notulen van de pc dd 12 april 1819: den Direkteur (…) proponeert de demissie uit de kolonie van 2 huisgezinnen, een uit Amersfoort, H.G. Metz, en een uit Amsterdam, te weten Rigagneau, wegens verregaand wangedrag. Besloten, deze propositie van den Direkteur aantenemen, die 2 huisgezinnen te demitteeren, de kinderen welke bij hen gelogeerd zijn, indeelen bij anderen, en aan de subkommissie van Amersfoort daar van kennis te geven, en een beter  huisgezin in de plaats te stellen: ook nog aan den Heer Ameshoff kennis te geven aangaande het vertrek van Rigagneau, en aan Delft tevens te schrijven, dat, door de vacature van Rigagneau, thans plaats is voor een Delftsch huisgezin.

Uit een brief van Benjamin dd 15 april 1819: De post op zijn vertrek staand, zal ik bij een volgende de Kommissie ten aanzien van Metz en Rigagneau nader rapport doen. Van de vrouw uit laatsten gezin zond ik gisteren een door mij ontvangen brief die zeker wel zal aangekomen zijn.

Uit de notulen van de pc dd 30 april 1819:
Brief van den Direkteur van 21 april, (…) bericht voorts de te rug zending der huisgezinnen van Rigagneau, en Metz, naar Amsterdam en Amersfoort.

Volgens de rode boeken van Kloosterhuis schrijft Benjamin: Mertz en Rigagneau zijn heden met een sergeant naar Steenwijk vertrokken en ik heb de vracht tot Amsterdam voor mijne reekening genomen en een weinig reisgeld uitbetaald. Van de kleeding is zoveel teruggenomen als de omstandigheden veroorloofden. Daar deze huisgezinnen doorgaans slordig en zonder orde zijn moet er te dezen aanzien bij zoodanige terugzending veel verlies voor de Maatschappij onstaan. Ik zal alles in gereedheid brengen voor de ontvangst der remplaceerende gezinnen.

Opvolgers op de hoeve van de Rigagneaus is de familie Dijkshoorn uit Delft.

Zie verder enkele aantekeningen over Rigagneau of ga terug naar zijn pagina.