Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
De eerste brief is gedateerd 11 december 1818 en gericht
aan de ouders van Elisabeth Blondel. Alleen bewaard gebleven is
een 'Copie', gemaakt door de subcommissie Goes, invnr 960:
Frederiksoord den 11 december 1818
Waarde en veel geachte vader en moeder ik laat u weten als dat wij
allen nog gezond zijn, ope van u hetzelve.
Wat mijn kleinste zoon betreft heb ik op zee verloren in uur of 7
van mijn vandaan en het eerste plaatsje daar wij aangekomen zijn
daar is het kisje gemaakt dat heet Blokzijl en tweede dat wij
aangekomen zijn dat was Steenwijk daar leyt het begraven bij de
groote kerk, toen waren wij nog ruim twee uren van de colonie af
genaamd Westerbeeksloot.
Wij hebben een tegenspoedig reis gehad.
Wij zijn met de agt dagen hier gekomen nu zal ik u melden wat
frederiksoord betrefd. Het eeten dat wij krijgen is lang niet
genoeg, het is wel goed. Zij doen mij alle dagen zoo veel te kort
dat ik betalen moet daar wij met ons drien genoeg aan hebben.
Wij hebben alle week een vles olij gehad, peper ook maar nu niets
meer. Wij hebben ook geen geld om te koopen. Mijn laatste olij
is in de lamp, dan moeten wij in het duister zitten. Koffij of tee
krijg ik niet, mijn man geen tabak en geld hebben wij niet en
kunnen ook niet verdien de een net zoo min als de ander, waar of
dat van de winter nog een zal dat weet ik niet. Ik zie hier geen
ruimte.
Ook heb ik het noyt zoo min gehad als nu.
Was wij daar niet, wij kwamen daar niet.
Lieve vader en moeder wees zoo goed en gaat voor mij bij goeije
luij om te verzoeken een penning voor mij daar wij ons te goed
voor kunnen doen, want anders kunnen wij niets krijgen. Dan moet
ik het eele winter in donker zitten en dan kan ik geen koffij meer
krijgen. Dan moet ik mij altijd verfrissen met schoon water daar
de kijkers in zingen.
Daarom wees nogmaals zoo goed en zorgd tog voor mij.
Nogmaals bedank ik de Heeren van ter Goes voor de slegte
onderrigting die zij mij gedaan hebben en ook van wegens mijn
kostganger. Hij heeft al 16 stuivers 2 duiten verdient, als ik
het nog maar in mijn handen krijg, want zij houden haar hier
waarop met beloven, maar geld kan wij niet krijgen. Het is voor
mij nadeel dat hij hier is en voor hem ook, want als de kleeren af
zijn, geen mens kanse weerom koopen dan ons verdiende den een net
zoo min als den ander.
Wij zijn allemaal bedrogen.
Adde wij vleugels, wij waren allemaal tegelijk weer in ons
plaas.
Verder bedank ik ook de pastoor voor zijn slegte onderrigting,
die hij ons heeft gedaan. Wij kunnen ook onze gebeden niet
onderhouden.
Vrijdag en zaterdag moet ik vleesnat eten en zoo alle dagen, want
vlees krijg ik (vlek) en de kerk komt ook niet veel van. Ik
onderhou het zoo wel als het maar in mijn vermogen is. De kerk
is hier (vlek) uur van daan. Als ik daar na toe gaan dan ga
ik s morgens om 6 uur uit.
Verder wens ik u veel zegen in het aanstaande nieuwe jaar aan ziel
en ligchaam en veele jaren na dezen nu.
Moet ik eindigen met schrijven want mijn papier is vol.
Zijt nogmaals gegroet van ons alle en ook van mijn kinders.
Vooral de groetenis aan Lambertus Burk met zijn huisgenooten en
verders aan alle goede kennissen en al die na ons vragen. Vooral
de groetenis aan broer Frans en mijn zuster Mietje en verders aan
alle mijn zusters en mijn kleine broer en verders de groetenis
aan Janna de Boer van ons en van haar zoon als dat wij allemaal
wel zijn.
Maar zij moet voor ons eens bij de Heeren gaan die haar zoon hier
na toe gezonden hebben, want ik kan hem niet langer de kost geven,
want het is voor ons groot nadeel en voor hem ook zoo een groote
vent op de kost te hebben.
Zij moeten hem te ter Goes bezorgen bij de Boer daar hij werken
moet, dan kan hij hem nog in de kleeren houden. Maar zoo zij dat
niet doen, dan zoeken zij zijn nadeel. Ik zou wel meer schrijven
maar ik heb thans geen tijd meer, maar ik hope in t aanstaande
voorjaar mondelinge met u allen te spreken, zoo het de Here
behaagt als ik in het leven mag blijven.
P.S. Ik heb aan Heeren van ter Goes ook een brief geschreven.
P.S. het addres heeft Hendrik van den Bos, die zal het u wel
zeggen.
Op de brief heeft de subcommissie geschreven:
het addres is aan Francies Blondel op de Kreukelmarkt te Goes.
En ook melden zij:
Punten, komma’s en hoofdletters zijn aan deze brief toegevoegd.
De tweede brief bevindt zich ook in invnr 960, is gedateerd 15
december 1818 en is gericht aan de heer De Kanter te Goes, die
de brief waarschijnlijk krijgt omdat hij een functie bij de
armenzorg vervult:
Frederiksoort den 15 december 1818
Mijn Heer De Kanter
Deze is diende om u eens te melden hoe dat het wij hier op de
Calonie hebben. Het is lang niet zoo als ons de Heeren
voorgeleezen hebben. Als wij het geweeten hadden dan adde wij
niet gekomen want ik heb het noit zoo min gehad als in de Calonie.
Koffij of tee kan ik niet bekomen, mijn man geen tabak.
Ik kan ook geen olij krijgen ik moet in het duister zitten en ik
spin nog van smorgens vroeg tot savons laat net zoo lang als ik
maar sien kan. De Heeren leezen ons voor 3 pond vlees en het is
krap 3 vierendeel en ik krijg krap 1 pond per week boter.
Adde ik het zoo geweeten als ik het tans ondervin geen 100 Heeren
zouwe mij daar na toegespekt hebben en de Heeren hebben mij de
jongeling toegeschikt maar ik kan hem niet langer hebben als ik
daar geen vergoeding voor heb want de kost kan hij niet
verdienen. Ik heb daar ondertijd(?) van t veertien(?)
dagen 16 stuivers en 2 duiten van getrokken(?). De Heeren
hebben een groot nadeel aan hem gedaan en aan ons ook want als
onse kleeren af zijn kannen wij geen nieuw werom krijgen. Ik kan
niet eens stop gaaren bekomen.
Heer verwagt ik met den eersten besie(?) heeft op maar u
moet de brief frankeren want geld heb ik niet om te betaalen want
anders ben ik van voornemens om u de jonge weer om te stuuren.
Verder wens wij D'Heeren veel zegen in t aanstaande nieuwjaar.
Verders teken ik
mij met alle agtinge te noemen
Jan Burks
en Elisabet Blondal