Naar het overzicht
van stukken over de proefkolonie
Het kost de subcommissie van weldadigheid Maassluis erg veel
moeite een opvolger te vinden voor Breukel.
Volgens hun komt dat door de terugzending van hun eerste
proefkolonisten:
Daarenboven insinueerde het retour van meergemeld huisgezin
zigtbaar op zoodanig verarmde lieden welke onzes bedunkens
geschikt voor de kolonie zouden zijn, in zoo verre, dat zij sedert
zich daarvan afkeerig toonden & in het vertrek derwaarts niet
verkozen te bewilligen, welke afkeer alleen haren oorsprong
ontleende uit de nadeelige verhalen door Breukel c.s met
betrekking tot de kolonie zo hier als elders verspreid.
Pas een heel dik jaar na Breukels vertrek vinden ze Van
Luijpen. Het gezin komt 26 november 1821 aan en
wordt gehuisvest in de kolonie Willemsoord. In invnr 1343
bevindt zich een aankomststaat:
Volgens die staat worden zij gehuisvest in hoeve 39 van
Willemsoord-Steggerda, maar uit die tijd zijn geen stamboeken
bewaard gebleven, zodat niet valt te achterhalen waar ze precies
wonen.
In de jaarafrekening over 1821 van de subcommissie
Maassluis, invnr 1108, wordt gemeld dat één gulden wordt betaald
voor: Transport kosten der kolonisten J. van Luijpen c.s.
tot Delft.
Blijkbaar draagt de subcommissie Delft de vervoerskosten van
Delft naar Amsterdam, waar de kassier van de Maatschappij het
transport overneemt.
Terwijl andere steden wier kolonist was teruggezonden als
reactie uiterst volgzame opvolgers zonden (Amersfoort zond
Hopman ter vervanging van Metz; Tiel liet De Vos opvolgen door
Van Os; enz.), is Luijpen blijkbaar ook niet op zijn mondje
gevallen. Hij begint te klagen over het koloniale systeem en dat
wordt bij de Maatschappij nu eenmaal niet gepikt.
Uit een brief van directeur Wouter Visser aan de permanente
commissie dd 8 mei 1823, invnr 65, over een in zijn bezit
gekomen brief waaarin Van Luijpen zich blijkbaar zorgen maakt
over zijn levensonderhoud:
En betreffende den in omloop zijnde brief, presumtif door den
kolonist van Luijpe geschreven, dat, genoemde kolonist is
schrijver des briefs, ‘t geen hij eerst wilde ontkennen; dat
voorts volgens zijn eigen bekentenis hij geniet de gewone voeding
zoals die thans in de kolonien wordt verstrekt, bestaande in 2
maal s weeks een half schepel aardappelen, de overige vijf dagen
gort, erwten & bonen bij afwisseling.
(…)
Dan het zal niet nodig zijn aan te merken dat dit zeer natuurlijk
is; ook omtrend de vrees van voortaan maar 4 pond brood daags te
zullen ontvangen behoeft niets te worden gezegd, terwijl ingeval
dit gebeurde de kolonist van Luijpe wel de vrijheid zoude nemen
dit bekend te maken; eindelijk het afhalen zijner aardappelen op
een listige wijze, de aardappelen waren bevrozen en zoude zeker al
heel spoedig zijn verrot, men heeft dien toen met zijne voorkennis
als geleend, om aan andere te verstrekken; op deze ogenblik is
reeds zijn grond met een groter getal schepels bepoot.
Ook hier was derhalve zijne vrees geheel ongegrond, gelijk de
geheele inhoud des briefs; en bestaat alzo niet als uit laster en
leugentaal, ten gevolge daarvan zal den schrijver voor de Raad van
Policie te Steenwijk worden gebragt en waarschijnlijk naar de
Ommerschans verwezen.
Het loopt bij de Raad van Politie echter anders dan
directeur Visser verwacht. Uit zijn brief van 17 mei 1823, invnr
65:
De gedeserteerde L. van den Burg is in de kolonie teruggekomen, en
benevens de kolonist van Luipen voor den Raad van Politie te
Steenwijk gebragt; de eerste is voor twee dagen in Steenwijk
opgesloten, terwijl de tweede eenige waarheeden ontkende en zoo ik
vertrouw onwaarheden als daadzaken wilde volhouden, is deze zake
niet kunnen worden getermineerd; de Raad van Opzieners in de
kolonien waarbij ik niet tegenwoordig was, geen genoegzaam
informatien bekomen hebbende, zal ik die of den Heer Drijber
voortzetten, en den beschuldigde opnieuw te Steenwijk brengen.
Maar wederom loopt het niet als verwacht. Als de
permanente commissie hoort dat de Raad van Politie serieus de
klachten van Van Luijpen over een wijkmeester onderzoekt, komt
ze 22 juli 1823, invnr 354, in actie, want dat is de bedoeling
niet:
Van ons medelid den Heer J. van den Bosch vernomen
hebbende, dat bij UWEd. eenige bedenkingen zijn opgerezen omtrent
de wezenlijke bedoeling en strekking van UL werkzaamheden, en
bepaaldelijk met betrekking tot de bij UWEd. ingekomene klagten
van de kolonist van Luijpen tegen zekeren wijkmeester,
zoo achten wij het niet ondienstig en hebben de eer UWEd.
hieromtrent, zoo voor dit geval als voor alle toekomende van dien
aard, de noodige opheldering te geven.
Bij de werkzaamheden, welke ten gevolge van Z.M. besluit van 16
dec. 1820, en dat van de P.K. in do 28 daarna, benevens hare
nadere bepalingen van den 29 mei 1821, aan UWEd. zorgen zijn
opgedragen, als het onzijdig onderzoek der tegen kolonisten
ingebragte klagten, wegens overtreeding der bestaande
reglementen, en het opleggen van de daarbij bepaalde straffen, is
het nimmer de bedoeling geweest, noch heeft het die naar den aard
der zaak ooit kunnen zijn, om de klagten van kolonisten tegen
geëmployeerden van de Direktie der koloniën door UWEd. te doen
onderzoeken.
Hiervan toch wordt niets in de gem. besluiten en bepalingen
gevonden, en dit zoude ook strijdig zijn met de Hoofddirektie van
de Maatschappij, die hare geëmployeerden in funktie stelt, hen
daarin schorst, hun ontslag geeft of andere straffen oplegt, als
naar mate zij vermeent, dat bij het niet voldoen aan hunne
betrekking, noodig en noodzakelijk is, zijnde zij daarom ook aan
de geëmployeerden verantwoordelijk.
De strekking ook van de bepaling dat, de kolonisten klagten
meenende te hebben over geemployeerden, dezelve bij UWEd.
niettere(?) kruinen(?) voorbrengen, is geene andere dan dat,
indien zodanige klagen bij UWEd. mogten inkomen, dezelve alsdan
regtstreeks en zonder tusschenkomst van de koloniale Direktie door
UWEd. aan ons mogen worden medegedeeld, ten einde wij daarnaar het
noodige onderzoek zouden kunnen doen;
terwijl die anders, door ambtenaren van de kolonien ons ter
kennisse gebragt wordende, in sommige gevallen welligt zouden
kunnen worden verminkt, of wel geheel verzwegen; en op zoodanige
wijze meenden wij van UWEd. zamenstelling, ook in dit opzigt, die
adsistentie te zullen erlangen, als waartoe Z.M. heilzaam besluit
voor het welzijn der koln de gelegenheid aanbiedt.
Het zal ons alzoo aangenaam zijn, de klagten van N. Luipe van
UWEd. te vernemen, waarop wij niet zullen nalaten, daarnaar het
noodige te onderzoek te doen.
Voor Jacob van Luijpen loopt dit dus met een sisser af, maar
twee jaar later gaat het alsnog fout. Het maandblad van de
Maatschappij de Star meldt in het nummer
van juni 1825, zie
hier, op pagina 462:
In deze maand hebben wij te berigten het verkeerd gedrag van twee
Kolonisten, VAN LUIPE cn ALBLAS; zij hadden zich aan verregaande
brutaliteit tegen hunne superieuren, en de eerstgenoemde vooral
aan ongehoorde lastertaal, schuldig gemaakt. Ten gevolge van dit
hun onbetamelijk gedrag zijn zij naar de onvrije Kolonie in de
Ommerschans verplaatst.
Volgens dit overzicht
komt het gezin op 1 juni 1825 in de strafkolonie
aan. Zoon Pieter van Luijpen gaat vandaaruit 15 mei 1826
in militaire dienst en komt niet meer terug op de kolonie. Er
wordt in 1829 een dochtertje geboren dat na anderhalve maand weer
overlijdt. Ze mogen op 1 oktober 1829 weer terug naar de
vrije koloniën.
Ze worden gehuisvest in hoeve 47 van Willemsoord, zie de
locatie op dit
kaartje. Daar zullen ze verder steeds blijven wonen.
Ze staan als bewoners van die hoeve in de stamboeken van
Willemsoord met de invnrs 1359, 1360 en 1361. Daarvan zijn
scans, zie helemaal bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken
zijn.
Op de zitting
van de kleine raad van 7 augustus 1830 komt 'Marinus van
Luipen' vragen om verlof, maar dat wordt uitgesteld, omdat
deze jongen weinig verdient en slecht ten school gaat.
Op de zitting
van de kleine raad van 4 december 1830 komt 'vrouw van Luipen,
dus Anna Wagenaar, klagen dat hare aardappelen op waren,
waarvan zij tot aan den 1e january 1831 hadden moeten eten.
Blijkbaar krijgen ze inderdaad te weinig, want door de raad
Is bepaald dit gezin, dat tevoren om wangedrag naar de Ommerschans
is verplaatst geweest, uit 5 zielen bestaat, en alzoo wekelijks 90
kop aardappelen kon bekomen, van nu af tot 1e Maart aanstaande
wekelijks zoo veel zal genieten, dat zij dan wederom gelijk zijn.
Op de zitting
van de kleine raad van 12 maart 1831, beschreven in De strafkolonie
pagina 123-124, maakt Jacob van Luijpen deel uit van een grote
delegatie mannen uit Willemsoord die komt protesteren tegen het
verbod op kippen en honden en nieuwe bezuinigingsmaatregelen
Op 1 december 1831 gaat zoon Martinus van Luijpen 'als
milicien' in militaire dienst. Hij is weer terug op 28 juni 1833,
maar vertrekt opnieuw op 21 juli 1833.
Op de zitting
van de kleine raad van 30 juni 1832 behoort de familie Van
Luijpen tot de gezinnen bij wie de houtwallen niet schoon
zijn.
Op de zitting
van de kleine raad van 6 juli 1833 komt vrouw van Luijpen
vragen om 14 dagen verlof naar Maassluis, wat wordt toegestaan.
NB: Dit soort verzoeken kan vaker gedaan zijn, want ik heb
van lang niet alle kleine raadzittingen transcripties.
Het gezin vraagt ontslag en op 1 april 1835
vertrekken Jacob van Luijpen en Anna Wagenaar met de nog
thuiswonende kinderen Grietje/Trijntje en Antje van de kolonie.
Volgens de genealogische
databank Maassluis overlijdt Jacob van Luijpen 14 januari
1847 en Anna Wagenaar op 20 januari 1862, allebei te Maassluis.