Een huisverzorgster uit Kampen moet wegens haar 'liederlijk, ontuchtig en losbandig leeven' de kolonie verlaten

Onderstaande kwestie wordt in De proefkolonie blz 328 kort vermeld en speelt zich af in het dan 1 jaar oude Willemsoord. De stukken komen uit het archief van de Maatschappij van Weldadigheid bij het Drents Archief, inventarisnummer 0186. Onderstaande komt uit invoernummer 57.

Op 26 april 1821 schrijft Johannes van den Bosch vanuit Steenwijk aan de permanente commissie:

Uit het proces verbaal tegen de huisvrouw van Bosch wonende in no.3, dat ik hiernevens mijne geëerde medeleden aanbiede, blijkt het, dat deze vrouw van een zeer liederlijk gedrag en ongeschikt is om de post van huismoeder over kinderen waartenemen. De man waaraan zij gehuwd is, is gebrekkig en moet zelve als een kind opgepast worden, zodanige menschen zend men ons uit Kampen als huisverzorgers.
(...)
Intusschen is het dringend noodig, dat dit wijf vertrekt; ik verzoek dus daartoe kwalificatie en wel zoo spoedig mogelijk, de kinderen kunnen inmiddels dat die van Kampen zich decideren, alhier worden verpleegd. Ik vrees anders dat het wijf met Winters, die zich in deze streken ophoudt, zal ontvluchten en ongerekend het schandaal, ons met den ouden gebrekkigen Bosch zal laten zitten, die gaarne wenscht te blijven, doch voor alles ongeschikt is.

Bij zijn brief gevoegd is een proces-verbaal dat blijkens de inhoud is opgemaakt door de Raad van Toevoorzicht van Willemsoord, bestaande uit de onderdirecteur, iemand die Securis heet en die ik echt niet zou weten te plaatsen, de wijkmeester Harloff en de kolonisten Hendrik Zevenbergen, zie hier, en Hendrik Taatgen. Invnr 57 scan 124

Proces Verbaal
tegen de huisvrouw van Bosch - huisverzorger - op de kolonie Willems-oord.

De huisvrouw van Bosch - huisverzorger - reeds dikmaals gewaarschuwd zijnde, om niet den onderopziener G: Winter, in hare woning te huisvesten, als zijnde dit strijdig met de wet der kolonie, zoo heeft zij desniettegenstaande voortgegaan, hem bij haar optehouden; Den Onderdirekteur haar voor de laatste maal gewaarschuwd en haar bedaard onder het oog gebragt te hebben, dat zoo gem: Winters, bij haar huisvesten, men dan zoude kunne zeggen dat hij mede van de levensmiddelen der weeskinderen zoude nuttigen, en behalve dit, hier van grote opspraak zoude komen; vermits de inwoning van eene haar geheel vreemd, en daarbij slegt persoon, bij eene jonge vrouw, geheel niet zoude recommandeeren.
   Zij gaf hierop ten antwoord "dat hare man bejaard en teffens gebrekkelijk zijnde, het benodigde werk op den akker niet konde uitvoeren, en zij daartoe gem: Winters verkoos te hebben, zonder tevreden te zijn wanneer den Onderdirekteur, haar hiertoe eenen anderen arbeider wilde toevoegen.
    Den Onderdirekteur heeft vervolgens aan den onderopziener Winters het huis van den huisverzorger Bosch verboden, en hem gezegd, dat, zoo hij dit verbod niet wilde aanneemen, hij als dan zijn afscheid konde bekomen, en heeft daarop gem: Winters het laatste aangenomen.
    Op den 23 april zijn zij beiden zonder permissie, nog van de Direktie in de kolonie, nog van den onderdirekteur, nog van hare wettige man, of zonder gekleed te zijn geweest in hare koloniale kleding, naar Steenwijk, naar het dorp de Blesse, en elders gegaan.
    Den Onderdirekteur heeft hierop - zijnde den 24 acto - den Raad van toevoorzicht in de kolonie, doen verschijnen, en haar voor gemelde raad geroepen hebbende en haar alles te hebben voorgehouden, wegens haar misdrijf, heeft zij deze agtereenvolgden redenen ingebragt.
    Ten eerste, dat zij niet verkoos kolonie klederen te dragen, en zich naar haar welgevallen wilde kleeden, daar zij nogtans, en zoo zij ook zelfs bekent, alle de haar toegeweezene klederen ontvangen heeft, uitgenomen 1 muts en 1 boezelaar.
    Ten tweden, dat zij, wanneer zij zulks verkiest, naar Steenwijk of elders hunne boodschappen wil verrigten, zonder hiertoe tot een permissie of tot een vastgestelde dag der week te willen bepaald zijn, en
    ten derde, dat wanneer den geweezene onderofficier G: Winters, niet wederom in zijne kwaliteit als voordien, in de kolonie wordt aangesteld, en bij haar mag inwoonen, zij als dan zich ook van de kolonie wil verwijderen.

De Raad van Toevoorzicht heeft duidelijk opgemerkt, dat zij geheel ende strijdig de wetten der kolonie wil leven, en zich aan een liederlijk, ontuchtig en losbandig leeven wil overgeven.

Wij hebben gemeend dit alles aan de Permanente Kommissie van Weldadigheid te moeten voordragen, hun teffens eerbiedig verzoekende, hierover hun besluit te willen geeven.

Opgemaakt te Willemsoord, den 24 april 1821 en geteekend door den Raad van Toevoorzicht.
S.B. Drijber, Antonie Securis, H..Zevenbergen, Harloff wijkmr, Hendrik Taatgen

Op 27 april 1821:besluit de permanente commissie dat ze dienen te vertrekken en een week later gebeurt dat ook. Precieze namen en andere gegevena van de blijkbaar nog jonge vrouw Bosch en haar bejaarde echtgenoot en van de onderopzichter Winter zijn in het koloniearchief niet te vinden.