Archiefstukken komen uit
het archief van de Maatschappij van Weldadigheid bij het
Drents Archief, toegang 0186. Onderstaande
komt uit invoernummer 1407.
Gevonden: de eerste
bewoners van Willemsoord
Begin 1820 stampt
Johannes van den Bosch Willemsoord uit de grond (boek
blz. 219, 229-230,
242) en in de zomer van dat jaar stromen de
bewoners toe (boek vanaf blz. 248). Tot nu toe werd aangenomen dat
het oudste bewaard gebleven bevolkingsregister van
Willemsoord inv.nr. 1358 was. Maar nu heb ik een ouder
stamboek gevonden. In de inventaris staat
inv.nr. 1407 als 'Bevolkingsregister van in
arbeidershuisgezinnen opgenomen kinderen, 1820-1825'.
Dat gaat verbeterd worden, want in werkelijkheid geeft
het boek de eerste bewoners van Willemsoord.
Niet a-l-l-e eerste bewoners. Voor zover ik kan nagaan is
het stamboek na een dik jaar bewoning aangelegd. Dus
mensen die binnen het eerste jaar weer vertrokken zijn,
staan er niet in. Maar veel zijn dat er niet geweest,
alleen enkelen die direct na aankomst weer de biezen
pakten, zie bijvoorbeeld halverwege deze pagina.
Ik kom tot die datering op basis van mensen die er niet in
staan, ook niet doorgestreept. Zo staat Roelof Zwaan van
hoeve 75 die in het begin van de zomer 1821 overlijdt er
niet in. Er staan wel mensen in, doorgestreept, die eind
augustus 1821 verhuizen of weggaan. Zodoende denk ik dat
het boek ergens juni/juli/augustus 1821 is aangelegd.
Voorzover ik het nu gezien heb worden wijzigingen in de
populatie bijgehouden tot en met augustus 1823. Of direct
daarop het stamboek met inv.nr. 1358 is gemaakt of dat er
nog eentje (zoekgeraakt) tussen heeft gezeten, weet ik
niet. Ik denk dat een omnummeringsoperatie (zie verderop)
de aanleiding was om een nieuw stamboek te maken.
Under
construction
Het merendeel van de informatie uit het stamboek heb ik nu
hieronder op de pagina staan. Nog niet allemaal en het is
nog wat rommelig maar dat werk ik geleidelijk weg. In
principe heb ik ook foto's van deze inschrijvingen. Die
zet ik niet op de site, want dan is in no-time mijn
schijfruimte vol, maar als je een kiekje van de
inschrijving van een bepaald gezin wilt hebben moet je me
even mailen en dan stuur ik het. Let wel: ik ben schrijver
en GEEN fotograaf. Op de kwaliteit van mijn boek mag ik
aangesproken worden, maar fotograferend doe ik maar wat
zonder enig benul van belichting ofzo, dus de
beeldkwaliteit zal te wensen overlaten.
Het bevolkingsregister is ingericht zoals de meeste
stamboeken van de Maatschappij uit die tijd. Op de
linkerbladzijde staan de volgende kolommen:
En dat loopt door op de rechterbladzijde:
De volgende opmerkingen bij onderstaande gegevens:
- Geboortedata in het Maatschappij-archief kloppen meestal
niet, dus als achter iemands naam bijvoorbeeld (50) staat,
moet dat gelezen worden als 'ongeveer 50 jaar oud op het
moment van aankomst.'
- In de eerste kolom
staat het hoevenummer. Let wel, die hoevenummers
veranderen na enkele jaren. Er vindt een
omnummeringsoperatie plaats, of twee
omnummeringsoperaties, vermoedelijk in 1823 en/of 1825,
waardoor alle hoeves daarna een ander nummer hebben.
- Bij de gegevens in de tweede kolom neem ik de spellingswijze van
namen gewoon uit het stamboek over, of het nou klopt of
niet. Als er achter staat (?) was het wel erg onduidelijk
geschreven.
- De meeste bewoners komen op basis van een contract,
meestal de één betalen, drie halen regeling (boek blz. 189) dus met wezen en
huisverzorgers en twee gratis gezinnen. De rest komt 'uit
de contributie' van een plaats of 'bij vrijwillig
engagement', te weten wijkmeesters en sommige
huisverzorgers/ Als het een van die laatste mogelijkheden
en dus niet via een contract is, staat dat er steeds bij.
- Ik voeg soms wat informatie toe en regelmatig staat er
een link naar een pagina elders op de site of een link
extern, naar internetpagina's met genealogische gegevens
(dan gebruik ik vet).
NB: De aankomstdata geven een goed idee wat voor een
gekkenhuis dat daar begin juni 1820 geweest moet zijn! En
er valt aan te zien wie ieders reisgenoten waren.
Bijvoorbeeld twee hele grote ladingen uit Dordrecht op 4
en 8 juni.
1
Van de
eerste drie hoeves ontbreekt de linkerpagina. Aan
de hand van de rechterpagina valt te reconstrueren
dat op hoeve 1 een kolonistengezin uit Hoogeveen
woont, aangekomen 5 juni 1820, met ingedeelde
wezen uit die plaats. Bij nader onderzoek van
andere stamboeken blijkt het te gaan om het gezin
van Jan Zwiers
met Hoogeveense
ingedeelden. Zie pagina Hoogeveen.
2
Zie bij hoeve 1
over het missende linkerblad. Uit de rechterpagina
blijkt dat hier steeds wijkmeesters wonen. De
alleereerste bewoner vanaf 12 juni 1820 (en dus
'opziener' want het begrip wijkmeester bestaat dan
nog niet', is Christiaan
Adrianus Koppe met vrouw en drie
kinderen. Na een conflict over het afmeten van de
rijst in de winkel die hij in dit huisje dreef,
wordt hij met vrouw en inmiddels vier kinderen in
1821 overgeplaatst naar hoeve 11 op kolonie nr. 6.
De tweede die hier komt te wonen is in ieder geval
J.F.Stokheimer.
Hij had zich al veel eerder opgegeven, maar krijgt
pas 13 oktober 1821 bericht dat hij is aangesteld
en arriveert dan 20 oktober. Direct na aankomst
heeft de directie hem
'na Willemsoord
gezonden, ten einde hij eenige dagen met den
zeer bekwamen wijkmeester Loggel verkeerd, in
wiens bijzijn hij provisioneel de funktie van
wijkm: in een wijk van kolonie N.6 waarneemt.'
Maar als hij deze 'stage' achter de rug heeft (zie
voor Loggel hoeve 68 en helemaal onderaan hoeve
60bis) en Stokheimer alleen gaat opereren, voldoet
hij niet: Hij wordt een tijdje geprobeerd als
assistent-boekhouder, maar ook dat bevalt niet en
tenslotte wordt hij in september 1822 ontslagen.
Volgens www.drenlias en de rode boeken van
Kloosterhuis, is hij dezelfde als de Abraham Stokheimer
die later werkt op het Bureau te Frederiksoord
(1827) en op de Ommerschans (1827-1830), maar dat
betwijfel ik ten zeerste.
Een volgende bewoner is Herman Jurgens, die begint als
assistent-boekhouder voor de aan Willemsoord
grenzende kolonie nr 6. Hij komt 7 of 8 februari
1822 aan en toen was Stokheimer nog niet weg, dus
het kan heel goed zijn dat ze hem samen met
Stokheimer in één huis gezet hebben.
De pc heeft
'omtrent de sergt.
maj. H. Jurgens van de subk. Delfzijl, op heden,
ook ten aanzien zijner burgerlijke levenswijze,
en zijne geschiktheid ter vervulling van eenig
door denzelven verlangde betrekking in de
kolonien, de aller gunstigste getuigenis heeft
ontvangen.
Later gaat Jurgens eerst naar een
wijkmeesterwoning in kolonie 6 en dan naar
Veenhuizen waar hij zaalopziener wordt, nog later
is hij de winkelier van Veenhuizen-3.
3
Zie bij hoeve 1
over het missende linkerblad. Een kolonistengezin
uit Kampenwaarvan
alleen wordt vermeld dat zij op 1 juni 1820 zijn
aangekomen en dat hun plaatsing is bekostigd uit
de contributie van Kampen. Bij nader onderzoek
blijkt het te gaan om Barend van Putten, met echtgenote
Margje van der
Weg en vijf kinderen, waarvan eentje op
de kolonie geboren.
Zie ook dochter Berendina bij hoeve 7.
4
Kolonisten Arie van Galen
en Trijntje
Visser arriveren 1 juni 1820 vanuit Monnickendam,
met drie eigen kinderen (1822 komt daar eentje
bij) plus twee ingedeelde wezen uit hun oude
woonplaats. Alle Monnickendamse gezinnen hadden
twee extra wezen waar ze niet extra voor betalen.
Johannes van den Bosch vond dat onreglementair
gedrag van de subcommissie: 'Op deze wijze heeft
zij ons (...) tien wezen aan de hals gehangen en
betaald slechts voor zes.' Maar later wordt het
algemeen gedaan en zenden steden in plaats van
twee gezinnen plus een huisverzorgster met zes
wezen, voortaan drie gezinnen met elk twee wezen.
Als ingedeelde komt hier vanaf hoeve 35 ook Johannes Baylé,
die later zal trouwen met een dochter van Van
Piggelen (zie hoeve 52) en zal worden
aangesteld als schrijver bij de fabrieksbaas
(van de spinnerijen dus) en die blijkbaar
gehandicapt is want tijdens een ruzie noemt
kolonist Frederik
Postma hem een 'krommen verdommeling'
en dreigt: ''Ik zal de kruk onder je donder
wegnemen'.
5
De huisverzorgers Johannes Ebert
en Dorothea Ezou
komen uit Den
Haag.
De aankomst van
het kluitje Haagse huisverzorgers op 26 februari
1820 staat op deze
pagina
Ze worden aangesteld als huisverzorgers voor zes
weeskinderen uit Monnickendam, waar ze geen
huisverzorgers hadden kunnen vinden. Johannes van
den Bosch schrijft 4 juni 1820:
'Bij de wezen van
Monnickedam waren geen huisverzorgers. Ik heb
die derhalve bij Ruschman en Egberts ingedeeld.'
Met Egberts moet hij Ebert bedoelen. Jan Ebert
doet het goed, want er wordt nooit een kwaad woord
over zijn zorg voor de wezen vernomen. In 1824
krijgt hij een onderscheiding voor zijn werk, in
zijn eigen woorden 'ter belooning van iver en
vlijt'. En de Monnickendamse wees Hendrik Meijer
schrijft:
'bevinden mij
thans nog ten huize van Jan Ebert, alwaar ik de
minste klagten niet heb in te brengen'.
Soms krijgt hij ook andere gasten in huis. Zoals
deze: Jan Hendrik Suer
van Hardenberg wordt in de kolonie
geplaatst dankzij een particulier contract van ene
Oosterhoff uit Amsterdam. Suer zou al half mei
1821 komen maar arriveert pas op 9 september van
dat jaar. Een week later is hij echter al
gedeserteerd. Directeur Visser op 19 september
"Hij is een man
die een aanzienlijk vermogen door een
liederlijke levenswijze heeft verteerd. Hij
verzocht mij bij aankomst om bij een boekhouder
werkzaam te mogen zijn, daarbij voegende dat
hij goed en vlug schreef. Ik zond hem naar
Willemsoord om ingedeeld te worden bij
huisverzorger Ebert en daar bij den boekhouder
te schrijven doch deze klaagde bij mij toen ik
zelf in Willemsoord was dat Suer tot niets in
staat was dat hem eenige hulp zou aanbrengen. Ik
zeide aan Suer dat hij op het veld zijn bestaan
moest vinden zoals alle kolonisten. Van dien
tijd af heeft hij zich onbetamelijke
uitdrukkingen veroorloofd en zich leren kennen
zoals hij is, nl. een slecht sujet. Ik hoop hem
niet weer in de kol. te zien. Als dit echter
gebeurt zal ik hem naar Ommerschans trachten
over te brengen. "(bron Rode
boeken van Kloosterhuis)
6
Huisverzorgers Berend van Marle
en Berendje
Gervelink uit Kampen, aankomst 13 mei 1821. Ze
zorgen voor weeskinderen uit die plaats. Die
laatsten zijn er al sinds 1 juni 1820, dus vóór
van Marle woonde hier eerst een andere
huisverzorger. Hoogstwaarschijnlijk is dat de
'ontuchtige' huisverzorgster Bosch uit dit
verhaal.
7
Kolonisten Klaas Batink
en Jannigje
Hendriks Douw zijn al op 1 juni 1820
aangekomen uit Kampenmet één
voorkind van de vrouw en twee eigen kinderen. Ze
beginnen met twee wezen uit Dordrecht in
huis: Abraham van Anker die later kolonist
en wijkmeester zal worden, en Anthonij
Bellaard, zie deze pagina.Die worden
op een gegeven moment overgeplaatst naar de hoeve
van Niesje Molenbroek weduwe Blokkers (zie bij
hoeve 100) en dan vullen de Batinks de hoeve met
eigen kinderen, er komen op Willemsoord nog drie
meisjes en een jongetje bij.
Als de kinderen groot groeien volgen er steeds
meer problemen. De meeste kinderen komen als
'gedeserteerd' in de boeken. Zoon Hendrik Batink
had dat beter ook kunnen doen nadat hij Berendina van Putten
(zie hoeve 3) zwanger had gemaakt, want ze worden
in 1834 wegens onzedelijk gedrag naar de
strafkolonie gestuurd en zullen daar twaalf jaar
(!!) vastgehouden worden. Daarna zijn ze
tientallen jaren arbeidershuisgezin in Veenhuizen.
In 1839 moet de rest van het gezin ook naar de
strafkolonie wegens 'ontvreemding' van '52 kop'
rogge. Na vier jaar keren ze terug in Willemsoord,
maar weer drie jaar later worden ze opnieuw tot de
strafkolonie veroordeeld en dan heeft iedereen er
wel genoeg van. Ze slaan een aanbod ook
arbeidershuisgezin te worden af en verlaten 15
april 1847 voorgoed de kolonie.
Ik denk naar Kampen, althans dat leid ik af uit
het huwelijk van dochter Aaltje, zie hier.
Zonen Teunis
en Roelof
blijven in de omgeving van de Ommerschans, zie hier.met
een mooi verhaal over Teunis.
Zoon Johannes
blijkbaar ook, want hij komt evenals Teunis en
Roelof voor in de zeer informatieve Indices op het
archief armenzaken van de gemeente Ambt
Hardenberg
8
Kolonistengezin Willem Groenewoud
en Maretje
Donker uit Monnickendammet twee
eigen kinderen en twee ingedeelden uit hun oude
woonplaats (zie opmerking bij hoeve 4). Gelijk
aangekomen met Van Galen uit hoeve 4, dus 1 juni
1820.
9
Kolonistengezin Teunis
Kerker (geboren 6 augustus 1762) en Trijntje Gerrits
geboren 10 december 1780) uit Kampen.
Aankomst 1 juni 1820.op grond van het contract C3
(zie hier voor
uitleg over C-contracten en zie hier
voor afgesloten C-contracten). Met vier
eigen kinderen:
● Willemijntje Kerker, geboren 28 juli
1805
● Willem Jan Kerker, geboren 3 augustus
1806, aantekening in invnr 1407: Ontslagen den 1
Juny 1822.
● Gerrigje Kerker, geboren 13 december 1807
●Jannetje Kerker, geboren 12 maart
1809.
In
invnr 1358, zie hier, staat het gezin op
folio 17 als bewoners van hoeve 50. Zoon Willem
Jan staat er als alleen maar Willem gewoon bij dus
is waarschijnlijk teruggekeerd na zijn ook wel
zeer jonge ontslag in 1822.
Wie er niet bij staat is moeder Trijntje Gerrits,
die is volgens de kolonistendatabase overleden op
9 december 1823. Achter Teunis Kerker staat
'weduwnaar'.
Volgens de aanmerkingen wordt Willem ontslagen 5
juli 1826 en Willemijntje 18 april 1828.
In
invnr 1359, zie hier, staan ze op folio 11,
nog steeds hoeve 50. Allemaal doorgestreept. Met
de aantekening dat Teunis Kerker is overleden op
24 september 1828.
Van de twee nog thuiswonende kinderen is:
- Jannetje Kerker overgeplaatst naar hoeve 13. Dat
zijn de huisverzorgers Jan Kist en Geertruida
Lodewijk uit Hoogeveen. Maar al snel - 1 december
1828 - gaat ze naar hoeve 51. Dat zijn de
huisverzorgers Cornelis Smith en Barendje Pieters
Postma. Dat duurt ook niet lang, op 24 april 1829
wordt zij ontslagen en verlaat ze de kolonie.
- Gerrigje Kerker is ondergebracht bij Johannes
Baylé, schrijver van de adjunct-directeur. Ze
staat daarom op folio 12 van het
ambtenarenregister invnr 997. In de aanmerkingen
staat dat zij 24 april 1829 wordt ontslagen, dus
dezelfde datum als haar zus, zodat het aannemelijk
is dat ze samen weggaan. Dan zijn de laatste leden
van de familie van de kolonie verdwenen.
Kolonistengezin Willem Vrieling
en Klaartje
Hartwijk komen met de rest van het
contingent uit Monnickendam
op 1 juni 1820 met vier eigen kinderen (november
1821 komt er eentje bij) en een wees uit Dordrecht.
Vrieling komt later altijd voor als Vreeling. Ze
kennen de familie Groenewoud van hoeve 8 al heel
lang, een verhaaltje waarin die relatie ook
voorkomt, verschijnt binnenkort in jaarboek Oud
Monnickendam en zet ik later op de site.
11
Kolonistengezin Kornelis van Dijk
en Trijntje Boot
uit Monnickendam
met twee eigen kinderen (waarvan eentje overlijdt
augustus 1823) en als ingedeelde wezen Theunis, Klaas en Elisabeth van Waveren,
ook uit Monnickendam,
allemaal 1 juni 1820 aangekomen.
Cornelis van Dijk wordt in 1827 wijkmeester in
Wilhelminaoord en komt als zodanig even voor in
een verhaaltje onderaan de Texelse pagina
Maar daarna zal hij diep vallen. Verhaaltje volgt
nog.
De drie jongeluid Van Waveren worden augustus 1822
overgeplaatst naar Wilhelminaoord. Theunis krijgt
daar verkering aan een dochter van kolonist Van
Nieuwenhoven uit Leiden.
De huisverzorgers Hendrik van Os
(50) en Elizabeth
Plukkel (38) komen 1 maart 1820 uit 's Gravenhage.
Over het geslacht van laatstgenoemde is een
genealogie verschenen: Thijs Postma - PlukkeI een
genealogie - Grootebroek, 2007. 73 p., foto's,
ill.
Het echtpaar is dus al een tijdje op de kolonie,
zie hun aankomst
hier, eerst gehuisvest in
Frederiksoord-2 (want Willemsoord werd toen nog
gebouwd) en 'bij engagement' aangenomen om op
weeskinderen te passen. Bij hun reis hadden ze een
zoontje van een maand oud bij zich, maar die is
twee weken na aankomst overleden.
Ze krijgen zes weeskinderen in huis, vier uit Dordrecht en
twee uitRotterdam. Maar die
worden na een tijdje overgeplaatst en augustus
1821 neemt Van Os ontslag. Volgens Johannes van
den Bosch heeft dat met zijn religie te maken en
is hij opgestookt door de 'roomse machinaties'
(boek blz. 298
ev)
De volgende bewoner is de op 7 oktober 1821
aankomende Rense
Siebrens Leeba (60) met Bregje Hellema
(63) uit Harlingen
als huisverzorgers met zes wezen uit die plaats: Uitltje Ebels Veen,
Johannes Sipkes
Boomsma, Hendrik Siemons Piebenga, Jan Klaazes Rootje,
Regnerus de Leeuw
en Anna Maria
Schuurman.
Als Johannes van den Bosch heeft besloten dat
huisverzorgers ook moeten werken als hun pupillen
te weinig verdienen, verlaten Leeba en echtgenote
de kolonie.
De zes weeskinderen zijn dan alleen. Er komt een
andere huisverzorger 'genaamd Tape', maar de
directie schrijft 'echter is deze persoon niet
langer dan een dag of twee dagen in de kolonie
gebleven'. Daarna worden ze tijdelijk met zijn
6-en overgeplaatst naar hoeve 92, waar voor hen
gezorgd wordt via burenhulp. Door de vrouw van
kolonist Veenstra
(zie hoeve 94) 'welke nagenoeg de geheelen dag bij
hen was en voor het bereiden der spijzen enz.
zorgde'. en door kolonist Taatgen (zie
hoeve 88) die 'dikwijls bij de kinderen heeft
geslapen'.
Als dat een tijdje geduurd heeft wordt de hoeve op
20 april 1822 betrokken door de volgende
huisverzorgers uit Harlingen: Anske Alles Dijkstra
(49) en Baukje
Pieters Halma (49). Zij nemen de wezen
over en er komt rust in de tent. Over hem staat
nog een quotje op de pagina Harlingse
huisverzorgers
13
Kolonist Jan Spel (36)
met echtgenote (37) en vijf kinderen uit Montfoort, aangekomen
23 juni 1820, plaatsing bekostigd uit de
contributie Montfoort.
14
In eerste instantie
Adrianus van
Nieuwervaart (64) en de evenoude Johanna Dijsterberge,
die door Dordrecht
waren meegestuurd als huisverzorgers voor zes
wezen uit die plaats en met de Dordtse bups op 4
juni 1820 aankomen. Maar de directie rapporteert
juni 1822 klachten. Nieuwervaart
'en deszelfs vrouw
maken zich schuldig aan misbruik van sterken
drank, verkopen of verpanden van koloniale
goederen en verzuim van het vervullen hunner
pligten aangaande de kinderen, zoo door hun niet
behoorlijk te reinigen als andersints'.
Rond die tijd is er maatschappelijk veel kritiek
op het systeem van huisverzorgers en ze worden
juli 1822 ontslagen en opgevolgd door de 40-jarige
Jan Egbert Idinga
en echtgenote uit het nabijgelegen Steenwijkerwold.
Die zorgt verder voor de wezen uit Dordrecht: Kristiaan Smallenbagh,
Willem en Hendrik
de Munter, Johannes Jacob Haassis, Katharina Johanna
Brons en Hendrik van Kampen (komt van hoeve
25). De ook daar geplaatste Willemina Kraan
was eind 1821 al naar een andere hoeve
overgeplaatst.
Zie genealogisch
over de jongens de Munter(bij
IV A op die pagina)
en algemeen over die eerste Dordtse wezen elders op
de site.
15
De bij mijn wetende
enige kolonisten ooit uit Goor op de
kolonie: Manus
Haverkort (43) en Willemina Brookhuis
(44) arriveren 14 juli 1820 met zes kinderen, en
in 1822 komt er eentje bij. Waarom ze op de
kolonie geplaatst zijn is me een raadsel, er staat
'bij vrijwillig engagement', maar ze zijn noch
huisverzorgers noch wijkmeester. En voorzover mij
bekend was er geen subcommissie in Goor, dus het
kan ook niet uit de contributie zijn.
Misschien kwamen ze gewoon langs en zei Johannes
van den Bosch 'Kom maar binnen'?
16
Kolonisten Jacobus de Nekker
(44) en Maria
van Krugten (48) uit Sleeuwijk,
met vier kinderen. Aankomst 23 juni 1820. De
oudste zoon, Hendrik,
wordt al snel hulponderwijzer. Een andere zoon
wordt later wijkmeester. Sleeuwijk valt in de
termen van de Maatschappij onder het 'kanton Heusden', de
plaatsing wordt bekostigd 'uit de kontributie van
het arrondissement 's Hertogenbosch'.
17
Huisverzorgers Koenraad V/Fernouw
(55) en Maria
Langenkamp (48) uit 's Gravenhage.
Zij behoren tot het groepje huisverzorgers dat al
enkele maanden in de kolonie was,
Pieter Wagenmaker
(25) en Trijtje
Ratman uit Enkhuizen. Wagenmaker was eerder
als kolonist voor de proefkolonie door de
Maatschappij afgewezen omdat hij te weinig
kinderen had (eentje, op de kolonie komen er in
1820 en 1822 bij).
Ze komen nu dan maar als huisverzorgers voor wezen
uit Enkhuizen
19
Eerst
huisverzorgers Adrianus
van Schaick (37) en echtgenote uit Amsterdam,
maar hij is degeen die in het boek (blz 334)
genoemd wordt die een weesmeisje met een touw met
knopen heeft geslagen en dan moet hij in oktober
1822 de kolonie verlaten.
Ze worden opgevolgd door Sent Vergeer,
zoon van de proefkoloniste uit Gouda, die is
getrouwd met een dochter van Bodenstaff, de
proefkolonist uit Oosterbeek.
Kolonist Pieter Staal
(48) uit Enkhuizen
met echtgenote en vijf kinderen. Ook hij had
eerder, net als Wagemaker (zie hoeve 18) bij een
eerdere sollicitatie niet tot de kolonie weten
door te dringen, maar krijgt nu alsnog de kans om
te gaan. Ze hebben vijf kinderen.
21
Adam Werf (32)
en echtgenote Judina
Geertrui over de Linde (29) zijn ook uit
Enkhuizen
(we zitten hier echt in een Enkhuizens hoekje).
Met vrouw en zes kinderen plus één wees uit Dordrecht, Frans Boers,
die in 1823 in militaire dienst gaat.
Adam Werf is aan het werk 'in de turf', op een dag
in december 1829 'wanneer het zeer koud was', als
er een nieuw kolonistengezin aankomt dat zojuist
de oversteek over de Zuiderzee heeft gemaakt.
Daarop had Adam
'uit gekheid
gezegd, dat het beter ware, op zee verzopen te
zijn, dan hier in de koude aan te komen.'
Door de Raad van Politie en Tucht 'over deze
onbetamelijke uitdrukking' ondervraagd, verklaart
hij
'daarbij geene der
minste kwade bedoelingen gehad te hebben, het
was hem zoo uit den mond gevallen.'
Eerst, vanaf 12
juni, de als opzichter aangetrokken en nog jonge,
23 jaar, Jacobus
Harloff, maar hij en echtgenote worden
overgeplaatst naar kolonie 7, en op 5 juli 1821
arriveert wijkmeester Johan Daniel Unverzagt (50) uit Utrecht, met
echtgenote en vijf kinderen. Enkele jaren later
zal hij als zaalopziener overgaan naar het
bedelaarsgesticht in Veenhuizen.
23
Dirk van Jeveren
(40) uit Rotterdam,
met echtgenote Maria
van der Pol, die echter na drie jaar
overlijdt, vier kinderen en uit Dordrecht de
wees Carel van
Kampen.
Van Jeveren komt voor in een verhaaltje uit
Wilhelminaoord en op een pagina over
Rotterdam
24
Paulus Bulk
(50) uit Boskoop,
wat ook tot het arrondissement Rotterdam gerekend
wordt, met Cornelia
Verkaik en vijf kinderen, waarvan er twee
al vrij vlot de kolonie verlaten.
Eind 1824 schrijft de directeur:
'Dat de kolonist
Bulk kolonie No 3 wiens dogter in eene
wanzedelijke verkering geleefd heeft, zoo zij
zegt met den huisverzorger Van Borsum, heeft
verzogt dat zijne dogter naar de Ommerschans
mogt worden verplaatst, zonder voor de Raad van
Politie te Steenwijk te worden gebragtt.'
Het gaat om dochter Alida Bulk, 16 jaar oud. Johannes van Borsum
is een 28-jarige kolonist uit Groningen met vrouw
en één kind, en men gelooft wel dat hij schuldig
is, ook omdat hij bij de notabelen uit zijn
geboorteplaats 'als een onzedelijk man bekend is
geweest'. En een belangrijk argument:
'Intusschen is het
moeijelijk te geloven dat een bedrogen meisje,
een getrouwd man als de bewerker van haar
ongeluk zoude noemen, indien daarvoor volstrekt
geene redenen waren.'
Maar het valt niet te bewijzen. Van Borsum gaat
vrijuit, maar zal drie jaar later van de kolonie
verdwijnen als hij onder de woorden 'Den
onderdirekteur zal heden sterven' een mes heeft
getrokken. Alida gaat op 17 december 1824 naar de
strafkolonie op de Ommerschans en bevalt daar op
31 december (zodat in ieder geval duidelijk is hoe
ze weten over die wanzedelijke verkering). Ze
deserteert op onbekende datum van de Ommerschans,
het dochtertje Johanna
Cornelia Bulk gaat naar haar grootouders,
die mei 1827 van de kolonie weglopen.
Kolonisten Philip Leeuwenberg
en Elisabeth
Fonteijn uit Rotterdam met drie eigen
kinderen en een ingedeelde wees, Hendrik van Kampen,
uit Dordrecht,
maar die laatste wordt 17-12-1821 overgeplaatst
naar hoeve 14. Leeuwenberg en vrouw arriveren 8
juni 1820, de Dordtse wees was er toen al vier
dagen.
26
Kolonisten gezin Jan Snoek en Neeltje Kleinjan
uit Dordrecht
met twee eigen kinderen (1821 komt er eentje bij,
maar die overlijdt na anderhalf jaar) en twee
ingedeelde weeskinderen, Cornelia Gemminger
uit Dordrecht en
Willem Polman
uit Monnickendam.
Volgens het stamboek komen Snoek en vrouw op 8
juni 1820, de wezen op 4 juni.
27
Kolonisten Nicolaas Engels
(alleen het geboortejaar is bekend: 1785) en Anna van der Voort
(volgens invnr 1407 geboren 23 mei 1782, volgens
de kolonistendatabase 28 mei 1784) uit Delfshaven.Aankomst
19 juni 1820, plaatsing uit de contributie van het
arrondissement Rotterdam (zie hier voor
uitleg van 'plaatsing uit de contributie').,
Het echtpaar heeft drie kinderen bij zich: ●Wijna Klasina Kornelia Engels,
geboren op onbekende datum in 1808, ●Hendrik Lambertus Engels,
geboren op onbekende datum in 1809,
● Johan Pieter Engels, geboren op onbekende
datum in 1811,
Daarnaast hebben ze twee ingedeelde weeskinderen
uit hun oude woonplaats. Die laatste twee, Dirk en Jan van
Kesteren, zullen in hun latere leven allebei zelf
kolonist worden, zie deze pagina.
In
invnr 1358, zie hier, staan ze als bewoners
van hoeve 7. Bij de aantekeningen staat dat
Hendrik Lambertus Engels op 5 september 1827 van
de kolonie deserteert. In
invnr 1359, zie hier, staan ze nog steeds
bij hoeve 7, maar nu doorgestreept. Bij de
aanmerkingen staat: Engels en gezin ontslagen 11
mei 1829. Zoon Johan Pieter Engels laat echter wel
wat achter op de kolonie. Bij de kolonistendochter
Maria Leunissen, zie deze
zitting van de raad van politie en tucht in de
gewone koloniën.
De huisverzorgers Anthonie Zeeuws
(63) en Kornelia
Johanna Rase (62) komem 8 juni 1820 uit Rotterdammet 7
weeskinderen uit Rotterdam (waarvan eentje 1823
overlijdt en eentje op onbekende datum wordt
overgeplaatst naar hoeve 31) plus eentje uit Dordrecht. In
1822 krijgen ze er een wees uit Den Haag bij.
29
Kolonistengezin Zacharias Lutkenhuis
en Elisabeth
Kerkhoff uit de Rijp (contract met de schout
van de Rijp) met vijf eigen kinderen. Aankomst 8
juni 1820 en op 12 oktober 1822 gaan ze naar de
strafkolonie op de Ommerschans. Zie verder de
pagina over de familie Lutkenhuis.
30
Ze begonnen bij
aankomst - 8 maart 1821 - als kolonisten maar
werden december 1821 huisverzorgers: Johannes Wentelman
(36) en Jozina
Ceraal (42) uit Den Haag met 7 wezen uit
Dordrecht. Die wezen waren er al sinds juni 1820,
het is onbekend wie op hen paste tot de komst van
Wentelman.
31
Huisverzorgers Teunis Berkenkamp
en Magtiltje ten
Heuvel arriveren 8 juni 1820 vanuit Rotterdam met
ingedeelde weeskinderen uit Rotterdam plus Marianne der
Nederlanden.
Kolonisten Arend Louws van der
Waard (59) en Jantje Weyers (43) uit Kampen met
vijf eigen kinderen horen tot de eerstaankomenden
op 1 juni 1820.
33
Huisverzorgers Jan Sieuwerts
(52) en Jannetje
Boekjes (43) arriveren 8 juni 1820 vanuit
De Rijp
op grond van het contract A6 (zie voor een
uitleg over A-contracten deze pagina) dat de
schout van De Rijp met de Maatschappij had
afgesloten. Ze hebben bij zich één voorkind van de
vrouw en drie ingedeelde wezen uit de Rijp. Dat
wordt aangevuld met al enkele dagen op de kolonie
verblijvende Dordtse wezen en één wees uit
Monnickendam..
Achtereenvolgens:
● Simon Appel is een zoon uit een eerder
huwelijk van Jannetje Boekjes. Hij zou zijn
geboren in 1804 te De Rijp. Na vijf jaar neemt hij
de benen, hij deserteert uit de kolonie op 16
februari 1825.
● Jan Sieuwerts doet dit werk vijf jaar
maar heeft er dan blijkbaar genoeg van. Hij volgt
zijn stiefzoon na en deserteert op 4 november
1825. ● Jannetje Boekjes wil dan niet
achterblijven. Zij neemt op 1 juli 1826.
Blijkbaar doet de schout van De Rijp zijn uiterste
best ze weer naar de kolonie te krijgen, maar op 6
september 1826 schrijft hij dat ze ook 'in
het vriendelijke niet te bewegen zijn naar de
kolonien terugtekeeren', zie
zijn brief op deze scan.
De ingedeelde wezen uit De Rijp zijn:
● Harmen Bronsdijk, volgens de
kolonieadministratie geboren in 1805. Hij heeft op
28 juni 1824 de leeftijd bereikt om met
ontslag te gaan. Hij
komt voor op de stamlijst die de schout van
De Rijp heeft ingezonden, en zijn ontslag komt ter
sprake in een brief op 5 juni 1824.
● Hendrik Hardeveld is volgens de
kolonieadministratie geboren in 1808. Hij komt in
diverse brieven voor, zie dit lijstje, al
durf ik niet te garanderen dat het altijd over
dezelfde Hardeveld gaat. Op 30 maart 1822
schrijft de directeur der koloniën:
Voorts heb ik de eer de Permanente
Kommissie te informeren, dat op gisteren door
de Raad van Policie te Steenwijk naar de
Ommerschans zijn verweezen en heden
vertrokken de persoon Hendrik Hardeveld,
uit hoofden van te hebben willen deserteren en
kleine dieverijen, Martinus Boon en Florian
Rigter, als gedeserteerd geweest zijnde
doch door de Direktie terug gehaald, terwijl Evert
Koelman, welke te Rotterdam was
geapprenhendeert en naar de kolonie te rug
gezonden, door genoemde Raad uit hoofde zijner
jonge jaren is vrijgesproken.
Hendrik Hardeveld is 28 maart 1822 in de
strafkolonie op de Ommerschans aangekomen. In het
register van strafkolonisten 1822-1827, invnr
1442, staat hij op folio 8. Daar staat ook dat hij
op 27 november 1826 de Ommerschans en de
koloniën mag verlaten.
● Gabe Laan is volgens de
kolonieadministratie geboren in 1808. Hij komt in
enkele
brieven voor, zie dit lijstje. Hij wordt
later overgeplaatst naar de huisverzorger Frens en
vandaar zal hij op 9 september 1827 de
benen nemen. In
de brief op deze scan meldt de schout van De
Rijp echter dat hij binnen de gemeente is
opgespoord zodat hij 4 november 1827 weer
terug is op de kolonie. Vreemd genoeg volgt er
geen straf voor die desertie. Op 12 maart 1828
verlaat hij met ontslag de kolonie.
De bij Sieuwerts/Boekjes ingedeelde Dordtse
weeskinderen zijn:
● Johannes van de Wal is volgens de
kolonieadministratie geboren in 1812. Maar in dit
stamboek is aangetekend dat hij op 23 juli
1823 al met ontslag van de kolonie vertrekt.
Dat komt omdat familie van hem en van zijn zus Adriana
van de Wal hun in huis wil opnemen, zie
de brief op deze scan.
● Jan Schuurman is volgens de
kolonieadministratie geboren in 1812. Hij zal
later worden overgeplaatst naar de huisverzorger
Dijkstra en op 6 januari 1830 de kolonie
met ontslag verlaten.
● Willem Zahn, zie over hem deze
pagina. ● Ambrosius van Aaken (of Aken) is volgens
de kolonieadministratie geboren in 1810. Hij zal
in 1824 niet van verlof terugkeren en daarmee de
kolonie hebben verlaten.
De wees uit Monnickendam is ● Elisabeth Kares of Karres, maar zij zal
al snel worden overgeplaatst naar een andere
hoeve.
34
Op 5 juni 1820 kwam
hier te wonen de weduwnaar
Loggies uitHoogeveen met drie kinderen (14,
17 en 22 jaar) en drie Hoogeveense wezen. Maar het
blad De Star
meldt het overlijden van 'de oude kolonist
Loggiers' zomer 1821. Hij staat niet in dit
stamboek, wel zijn kinderen en de Hoogeveense
wezen: Barend
en StevenBremer en
Jan Lodewijks.
De twee jongens Bremer zullen augustus 1823 met
ontslag gaan, Jan Lodewijks wordt overgeplaatst
naar hoeve 38.
Dan wordt de AmsterdammerPieter Foest
als verzorger in dit huis geplaatst. Hij is een
beschermeling van dominee Jentinck van
Steenwijkerwold, maar volgens de directie 'een man
die niets anders zogt te doen dan een gemakkelijk
leven'. Of hij wordt weggestuurd of hij gaat zelf
weg.
Eind 1821 zet Johannes van den Bosch het jonge
stel Frans
Loomeijer en Janna Vergeer hier in huis.
Zie voor
Loomeijer/Vergeer de proefkolonisten Weender
en Vergeer.
35
Kolonisten Johannes Hermanus
Kniessenburg (32) en Johanna Claasen
(35) komen 12 maart 1821 uit Utrecht. Ze zijn
niet de eerste bewoners van deze hoeve, in de
stukken staat dat zij de opvolgers zijn van de
familie Dinant (daar komt nog een klein paginaatje
over op de site). Alle stukken over de koloniale
carrière van Johannes Hermanus zijn te
bereiken via deze pagina.
Als de Kniesenburgs in maart 1822 naar de
strafkolonie zijn gestuurd, wordt de hoeve
overgenomen door de op 7 april 1822 aankomende Wilhelmina Vaas
weduwe Pieter de Groot (37). Zij komt uit
Maarsenbroekbij Utrecht
en is bestemd als huisverzorgster. Ze heeft zes
Utrechtse wezen bij zich: Simon en Johannes van
Putten, Gerrit
en Catharina Elisabeth Terweij,Klaas en Maria Hendrika Dumans.
Simon van Putten deserteert en wordt na terugkomst
september 1822 naar de strafkolonie gezonden. Ze
krijgt er bovenop Johannes Baylé uit s Gravenhage
die augustus 1822 verplaatst wordt naar hoeve 4, Maarten Walle
uit Leiden
(afkomstig van hoeve 74) en Jacob van Heert
uit 's
Gravenhage.
Met Klaas
en Maria
Hendrika Dumans is iets. Zij zijn, meldt
directeur Visser maart 1823:
'(...)
hoezeer hunne moeder en gantsche familje tot den
hervormden godsdienst behoren, in de roomsch
catholijke kerk gedoopt, en zulks alleen uit
vrees en schaamte van zijde der moeder, uit
hoofde het doopen der kinderen in een R.K. kerk
als in het verborgen kan geschieden.'
Inmiddels is die moeder overleden en nu komt haar
vader, ene Johannes Dumans, wonend in de
Servetsteeg te Utrecht, 'een achtenswaardig
grijsaard, grootvader dier kinderen', in actie.
Hij heeft
'zich tot ons
gewend en zijne begeerte te kennen gegeven, dat
gedachte kinderen in den hervormden godsdienst
onderwezen mogten worden, te meer daar het
oudste, een meisje van 14 jaren, zoodanig
onderwijs bereids vóór haar vertrek naar gezegde
kolonie, heeft genoten en zij ook hare begeerte
ten dezen aanzien, bij eenen brief, aan ons
overlegd, heeft uitgedrukt.'
Ik neem aan dat ze daarna van kerk veranderen.
36
Kolonisten Jan Lodewijk
(40) en Femigje
Jans Koopman (42) arriveren 5 juni 1820
vanuit Hoogeveen
met vijf eigen kinderen en een Hoogeveense wees
als ingedeelde. Zie pagina Hoogeveen.
37
Huisverzorgers Jan Sirrep (70
jaar, volgens mij op dit moment de oudste inwoner
van Willemsoord) en Aaltje Benken uit Hoogeveen
komen net als de bewoners van de hoeves 36 en 38
aan op 5 juni 1820, dus blijkbaar komt die dag een
heel contingent Hoogeveners binnen, zie ook de
pagina Hoogeveen.
Zoals op die pagina vermeld hebben ze viif
ingedeelde wezen uit hun oude woonplaats in huis.
Daarnaast krijgen ze twee wezen uit Dordrecht:
● Adrianus Zwang, geboren op onbekende
datum in 1803, van beroep bezemmakersknecht. Hij
wordt van de kolonie ontslagen 5 mei 1822 om als
nummerverwisselaar in dienst te gaan.. ● Willem Zwang, geboren op onbekende datum
in 1810. Hij zal een paar keer worden
overgeplaatst naar andere hoeves en uiteindelijk
op 9 januari 1831 de kolonie verlaten om in
militaire dienst te gaan.
De broers Zwang komen aan op 8 juni 1820 met een
groot Dordts konvooi op basis van het contract A10
(zie hier voor uitleg over A-contracten). Bij
hetzelfde konvooi is ook Barbara Johanna Zwang,
geboren 6 december 1809, die wordt ondergebracht
op hoeve 82. Zij zal in 1826 van de kolonie
deserteren.
Volgens de kolonistendatabase zijn de mogelijke
ouders van deze kinderen Jacob Zwang en Adriana
van Vugt. Voor wie verder onderzoek wil doen naar
hun tijd in de koloniën is hier een
lijst met brieven waarin de naam Zwang voorkomt.
38
Huisverzorger Frerik Koster
uit Hoogeveen,
met als huishoudster Trijntje Roelofs weduwe Flap, plus
ingedeelde wezen uit Hoogeveen. Zie pagina Hoogeveen. Na
Kosters overlijden (5 mei 1822) zet de weduwe Flap
het huishouden voort en krijgt zij ook Hendrik van Schie
uit Delft
in huis.
Kolonisten Joel de Kuit
en Henriette
Polak, 'Israelieten', oftewel joods, uit
Den Haag,
met vier kinderen. Plaatsing uit de contributie
Den Haag. Meer
over de familie is te vinden op deze pagina.
40
Kolonisten Adam Assenbroek
(45) en Willemijntje
Kuiphart of Kiephart (? - 34) uit Dordrecht met
vier eigen kinderen. Zij komen aan 8 juni 1820 en
als een jaar later weer een lading uit hun oude
woonplaats arriveert, krijgen ze twee ingedeelde
wezen uit Dordrecht
in huis, maar die worden allebei vrij snel weer
overgeplaatst.
41
Kolonisten Pieter Pijpers
(46) en Yda
Demans (56) uit Rotterdam op 29 juni 1820 met
drie al wat oudere kinderen, van wie er twee al in
1823 het huis uitgaan. Pijpers bereikt de status
van vrijboer volgens het reglement van 1830.
42
Ook op 29 juni:
kolonisten Michiel
Wiebes en Anna Marg. Horning uit Rotterdam met
twee voorkinderen van de vrouw, twee eigen
kinderen en een ingedeelde wees uit Delft. Die
laatste wordt overgeplaatst en na een jaar
vervangen door een uit Dordrecht.
43
Kolonisten Jan Mulder en
Wilhelmina
Streefland komen 8 juni 1820 aan uit Gorinchem met
vier kinderen (1822 komt er eentje bij) en een
wees uit Dordrecht.
Wordt even genoemd op de pagina Transportkosten
44
De weduwe Zwak
die van zichzelf Pieternella
van Herwaarde heet en volgens de
kolonieadministratie is geboren op 21 januari
1774, arriveert 8 juni 1820 vanuit Gorinchem met
vier kinderen: ● Johannes Zwak, die ook
voorkomt als Johannes Jan Zwak, geboren 29
juni 1802,
● Jehilla Zwak, geboren 20 november 1805,
● Jan Zwak,
geboren 29 juli 1811, en
● Janneke.Zwak,
geboren 4 februari 1817.
Van de kinderen zullen er enkele altijd op de
kolonie blijven.
Ze krijgt twee ingedeelde wezen uit Dordrecht. in
huis.
De gamilie Zwak wordt even genoemd op de pagina
Transportkosten
45
Huisverzorgers/kolonisten
Barend Simons
en Sitske Nautha
uit Noordwolde.
Gezien datum van aankomst - 30 juni 1820 -
plus herkomst en de aanduiding 'vrijwillig
engagement' waarschijnlijk door Johannes uit
Noordwolde geplukt om het gebrek aan
huisverzorgers op te vangen.
Ze hebben twee kinderen bij zich, te weten Hilletje en Antje, maar de
twee kinderen uit het eerste huwelijk van Sitske
Nautha worden elders ondergebracht: Renske Veenstra,
13 jaar, en Roelof
Veenstra, 11 jaar, komen op hoeve 82, bij
Van der Wulp. Zie aldaar.
Daardoor is er in het huishouden plaats voor
weeskinderen en die worden er volop bijgestopt:
vier uit Rotterdam
en twee uit Dordrecht.
46
Huisverzorgers Arend Lamberts
Hartman en Hendrikje Flap (vermoedelijk een
dochter van de weduwe op hoeve 38) uitHoogeveen,
met vier wezen uit Hoogeveen aangekomen 5 juni
1820. Zie pagina Hoogeveen. Ze
krijgen er vier wezen uit Dordrecht bij. Hartman
overlijdt 17 mei 1822, Hendrikje krijgt september
van dat jaar een dochtertje, Ze trouwt later,
1825, Abraham
Grunnekemeier en wordt kolonistenvrouw.
47
Aankomst 8 juni
1820: het gezin van Gerrit Spruijt (volgens de
kolonieadministratie geboren 17 april 1768) en Trijntje Versloot
(geboren 23 mei 1774) uit Dordrecht.
Net als alle anderen uit Dordrecht geplaatst op
het contract A10 (zie deze pagina
voor uitleg over A-contracten).
Ze hebben bij zich twee eigen kinderen: ● Gerrit Spruijt, geboren 5 mei 1810. ● Pleun Spruijt, geboren 25 maart 1817.
En ze krijgen drie ingedeelden in huis: ● Petronella Hostrum(??), uit Dordrecht,
geboren 2 maart 1804. Volgens de
kolonistendatabase is haar achternaam Hoskom,
is zij van beroep hekelster en zal zij op 16 juni
1824 uit de kolonie deserteren en niet meer
terugkomen. ● Gerrit Versloot, ook uit Dordrecht,
geboren op onbekende datum in 1804. Hij is een
zoon van de broer van de vrouw des huizes (zie
de genealogie Rijerkerk-Bronner). Hij
gaat 25 april 1823 in militaire dienst; ● Sijtje Zwarteveen, uit Monnickendam,
geboren 19 februari 1809. Van Sijtje Zwarteveen
meldt de kolonistendatabase dat zij is geboren te
Poelmolens, gem. Zuiderwoude en dat haar ouders
waarschijnlijk zijn Ronke Witze Zwarteveen en
Sijtje Boot. Diezelfde dingen worden gezegd van
een andere ingedeelde uit Monnickendam, Geertje
Zwarteveen, geboren 1 maart 1814, wat dus
een jonger zusje van Sijtje zal zijn.
Die Geertje is ondergebracht bij de huisverzorger
Johannes Ebert en op 31 mei 1822 wordt Sijtje
overgeplaatst naar hoeve 5, bij Ebert, zodat de
zusjes bij elkaar wonen. Of Geertje of Sijtje
wordt bedoeld in een brief van de subcommissie van
weldadigheid Monnickendam die op deze pagina
staat. Het is mogelijk dat de overplaatsing
van Sijtje een reactie is op het bezoek aan de
ko9lonie van de Monnickendamse notabelen.
Zowel Sijtje als Geertje zullen daarna altijd bij
Johannes Ebert in huis blijven.
Sijtje gaat 31 juli 1832 met ontslag, Geertje
vreemd genoeg al eerder, op 25 oktober 1828 als ze
pas veertien jaar is, dus waarschijnlijk gaat ze
naar familie.
Sijtje wordt 12 juni 1830 nog bij de
kleine raad genoemd als verlofvraagster.
Gerrit Spruijt is een van de ondertekenaars van de
petitie waarmee kolonisten verzoeken om de
wijkmeester Christiaan Adrianus Koppe niet te
ontslaan, zie
petitie en ondertekenaars op deze pagina.
Volgens de
kolonistendatabase (waar het gezin als Spruit
vermeld wordt) overlijdt vader Gerrit Spruijt op 1
december 1823. In het stamboek
Willemsoord met invnr 1358, zie hier, staat
Trijntje Versloot inderdaad als de weduwe Spruijt
vermeld. Ze woont op hoeve nummer 60 met de zoons
Gerrit en Pleun en er is sprake van drie nieuwe
ingedeelden: ● Johanna Godel uit Dordrecht, geboren op
onbekende datum in 1805. Zij speelt een rol in de
tuchtzitting
van 12 november 1825 en in die
van 26 november 1825 en verdwijnt begin 1826
naar de strafkolonie. ● Annette Sophia van Wijk, geboren 12
oktober 1808, uit Alkmaar. Bij de kleine
raad van 21 januari 1826 worden vroegere
plaatsingen bij gezinnen van haar behandeld.
Daarna komt ze dus
bij de familie van Ooijen. Nog later komt ze
dan bij de familie Spruijt terecht en zij wordt
vanuit het gezin Spruijt op 28 september 1827
ontslagen. ● Kornelis de Vogel, geboren 22 januari
1813, uit Tholen. Voor hem is de familie Spruijt
een tussenstation, na een tijdje gaat hij naar
andere gezinnen. Volgens de kolonistendatabase is
hij een zoon van de overleden Kornelis de Vogel en
Dina Heijman. Hij verlaat 13 juli 1835 met ontslag
de kolonie.
Jacobus de Vries
en Susanna
Nieuwendorp arriveren 8 juni 1820 vanuit
Dordrecht
met drie eigen kinderen (1823 volgt er nog een) en
drie Dordtse wezen.
49
Aankomst 8 juni
1820: De weduwe
Martijntje van Meppelen, geboren Lager, uit Dordrecht met
vijf eigen kinderen - Pieternella, Heiltje, Christiaan, Hermina en Johanna - en
de ingedeelde broertjes Nicolaas en Cornelis van Duinen
uit die plaats. Van die laatsten gaat een met
ontslag en een naar de strafkolonie Ommerschans en
tenslotte: 'het huisgezin van M. van Meppelen is
gedeserteerd 18 augustus 1823'.
50
Kolonisten Jan van Wijnen
en Sara
Coenraads uit Dordrechtmet vier
eigen kinderen en drie wezen uit die plaats. Ook
met de tweede lading uit Dordt 8 juni 1820.
51
Wat later
aankomend, namelijk 21 augustus 1820: Nicolaas Verhulst
en Geertje Geus
uit Delfshaven,
huisverzorgers 'bij vrijwillig engagement'. Met
drie eigen kinderen, een wees uit Alkmaar, een
uit Dordrecht
en twee uit Leiden.
Verhulst blijkt bijzonder mondig, komt op voor
mede-kolonisten die niet eerlijk behandeld worden
en stelt petities op (zie daarover dit
verhaalte op de site), In augustus 1822
wordt het gezin 'wegens wangedrag uit de kolonien
verwijderd'. Verhulst moet diep door het
stof om als bedelaar toegelaten te worden op de
Ommerschans, zie De bedelaarskolonie pagina
129-132 en wat
aanvullende informatie op deze pagina..
52
Nog wat later, 26
september 1820: Kolonisten Jan van Piggelen
en Gerharda van
der Linge uit Utrecht met zes kinderen en één
ingedeelde wees uit die plaats. Vader van Piggelen
was van origine 'knoopjesmaker' of
'knoopjesdraaier'. Een zoon overlijdt in 1822, een
andere gaat 1823 in militaire dienst.
Dochter Helena Maria Catharina gaat in 1823 op
haar 16e met ontslag en trouwt twee jaar later een
wees uit Den Haag die het tot schrijver van de
fabriek geschopt heeft, Johannes Baijlé, zie bij
hoeve nr 4.
Kolonisten Hendrik Snoeck
en Willemina van
Erven uit Dordrecht met een
rooms-katholieke zoon en hervormde dochters (??)
en vreemd genoeg geen ingedeelde wezen. Aankomst
met de tweede lading uit Dordt 8 juni 1820. Hun
zoon Jan Snoek rommelt met de buurmeiden,
met als gevolg dat hij moet verschijnen voor de
raad van politie en tucht, zie
het zittingsverslag, en wordt veroordeeld
tot verbanning naar de strafkolonie op de
Ommerschans.
54
Zelfde aankomstdag
als 53: Kolonisten Anthonie Grollee en Maria Danens
uit Dordrecht,
met zes kinderen en één wees. Dochter Johanna Grollé
raakt eerst in opspraak en moet verschijnen voor
de raad van politie en tucht, zie
het zittingsverslag. Later zal zij trouwen
met kolonist Bagchus
en kolonistenvrouw worden. Zoon Jan/Johannes Grollé
trouwt na zijn diensttijd met kolonistendochter Fraterman,
wordt ook kolonist te Willemsoord en wordt even
genoemd op
deze pagina
55
Kolonisten Hendrik Peetsold
en Jannetje
Plukhooij uit Dordrecht met drie eigen
kinderen (1822 komt er een bij) en één ingedeelde
jongen uit hun oude woonplaats. Ook 8 juni
aangekomen. Peetsold wordt even genoemd bij een
fraude in de bakkerij, zie de
pagina Van Ooijen
56
Geertruij Romijn
weduwe Bartol en haar 18-jarige zoon Hendrik Bartol
uit Dordrecht
hebben zegge en schrijve één ingedeelde wees, Maarten van Leeuwen,
maar die vertrekt al snel naar hoeve 65, zie daar.
Allemaal zelfde aankomstdatum als de voorafgaanden
8 juni 1820.
57
Huisverzorgers Jan Ragius en
Grietje van der
Wal komen 31 juli 1820 vanuit Steenwijk.
Zij zorgen voor zes wezen uit Steenwijk en eentje
uit Rotterdam.
Als er Steenwijkse wezen ontslagen/gedeserteerd
zijn, wordt hun plek ingenomen door kinderen uit Leiden en Dordrecht.
De subcommissie van weldadigheid Steenwijk
kende Jan Ragius beter als "de zoon van Jan
Kuijer". Vader had die bijnaam gekregen omdat
hij altijd langs de weg liep te bedelen.
Tot de Steenwijkse weeskinderen behoort Klaasje Winters,
die het eerder zo te kwaad kreeg als ingedeelde
bij de familie Dikkeboom (boek blz. 103 ev). Zij
gaat na twee jaar met ontslag.
Frederika Klaudi, weduwe
van Cornelis
Hochle (?-moeilijk leesbaar) uit Amsterdam is
bij vrijwillig engagement huisverzorgster, ze
arriveert ergens september 1820 en ze krijgt in
huis 3 wezen uit Dordrecht, een uit Delft, een
uit Monnickendam
en een uit Rotterdam. Die
laatste, 12 jaar oud, loopt meteen weg, maar komt
na een half jaar terug en komt dan op een andere
hoeve. Twee andere krijgen ontslag en nog een
wordt overgeplaatst en dat wordt dan opgevuld met
wezen uit Zaltbommel,
Dordrecht
(2 stuks) en Leiden,
maar in mei 1823 krijgt de weduwe ontslag en
verlaat zij de kolonie.
59
Kolonisten Arie van Welsum
en Stijntje
Berboune of Berbouwe uit Dordrecht met
drie al wat oudere kinderen. Ze komen aan met de
tweede Dordtse groep op 8 juni 1820.
Dochter Johanna
gaat juni 1823, ze is dan 23 jaar, met verlof weg
van de kolonie. Later keert ze terug en in 1833
trouwt ze met Anme
Antoons Smal, een ingedeelde uit Sneek,
die net als de meeste anderen die op de 2de helft
contract 1826 geplaatst zijn, met de aantekening
hulpbehoevend wordt gesierd. Ze mogen van
Dordrecht een hoeve betrekken, maar in 1836 worden
ze 'wegens brutaliteit en belediging' van
'Onderdirekteur, wijkmeesters en andere
geëmployeerden' naar de strafkolonie geplaatst. Na
bijna negen jaar detentie (!) gaan ze 7 september
1845 als arbeidersgezin naar Veenhuizen, later
worden ze 'op hun verzoek' opnieuw in de
strafkolonie geplaatst en pas als die in 1859
opgeheven wordt, keren ze terug in de vrije
kolonie.
Zoon Johannes
Evert vertrekt in 1824 in militaire
dienst en keert niet meer terug.
Dochter Christina,
roepnaam Stijntje,
moet januari 1831 voor de tuchtraad komen omdat
zij 'op eene onzedelijke wijze geleefd zoude
hebben met den jongeling Hendrik Jaspers
van kol 3, en zwanger te zijn geworden'.
Zij, 22 jaar, en hij, voluit Jan Hendrik
Jacob Jaspers en 21 jaar, zie over de aankomst van
zijn ouders de
Leidse pagina, worden gehoord:
'De raad heeft
hierop zoo wel Stijntje van Welsum als Hendrik
Jaspers gehoord, welke beide de waarheid dezer
aanklagte belijden, te kennen gevende voornemens
te zijn, zoo spoedig mogelijk, een wettig
huwelijk met elkanderen aan te gaan.'
Dat trouwen vindt pas plaats op de strafkolonie.
Het stel en het uit de onzedelijke omgang geboren
dochtertje (zie plaatje register strafkolonie
invnr 1584)
keren 1833 terug naar de kolonie. Na de dood van
Hendrik Jaspers komt Christina weer met het
koloniale tuchtrecht in aanvaring en vliegt ze in
1842 als 'de weduwe Jaspers' weer naar de
strafkolonie, alwaar zij trouwt met Jacob Jaspers,
broer van haar overleden echtgenoot. Met inmiddels
zes kinderen, vijf van Hendrik Jaspers en eentje
van Jacob Jaspers, mogen ze weer terug naar
Willemsoord, maar later zal er nog een
veroordeling volgen. .
Kortom, een heleboel gedoe.
60
Kolonisten Hendrik Anthonij
Jozeph Kramer (51) en Johanna Maria van der
Maat (40) komen 30 augustus 1820 aan uit
Amersfoort
met vier kinderen; in 1823 komt er eentje bij.
61
Kolonisten Willem Kuiters
en Geertje
Hoymans uit Dordrecht gekomen met de groep
van 8 juni, met zeven eigen kinderen en dus geen
plek voor ingedeelde wezen
62
Kolonisten Jan Zwaan en Marijtje
Kramer komen 8 juni uit De Rijp, maar
Jan Zwaan overlijdt juli 1822 en verder is het de
weduwe Zwaan die hier woont met vier kinderen,
waarvan twee op de kolonie geboren zijn, en drie
ingedeelde wezen uit hun oud woonplaats.
Zie voor de
verwarring over de weduwes Zwaan onderaan deze
pagina.
63
Catharina Joh. Nol
weduwe Ouwerkerk
(49) komt 30 augustus 1820 als huisverzorgster uit
Amersfoort,
maar krijgt ontslag op 8 december 1822, op welke
dag zij wordt opgevolgd door haar stadgenoten Hendrik Buijs
(40) en Aaltje
van Loon (50) die van de weduwe overnemen
drie wezen uit Amersfoort
en drie uit Utrecht.
Later komt er eentje uit Den Haagbij.
Wouter Jansen
(48) en Geertrui
Hendriksen (50) met zes kinderen (1821
komt er eentje bij) uit Amersfoort. Aankomst 31 augustus
1820. Hij komt voor op de pagina vrijboerenreglement
1830.
65
Hendrik Ditmar
(33) en Maria
Huizemans (37) arriveren 29 juni 1820 uit
Harderwijk,
met drie kinderen, en de ingedeelden Martinus Booms
uit Harderwijk. Ze nemen over van hoeve 56:
● Maarten van
Leeuwen uit Dordrecht, volgens de
kolonieadministratie geboren in 1806.
Aangekomen dus (zie hoeve 56) op 8 juni 1820. Hij
deserteert op 7 september 1822, maar is op 12
september weer terug. Vreemd genoeg volgt daar
geen strafkolonie op. Hij staat op dit
kladvelletje maar daar worden we ook niet
wijzer van. Hij komt op 25 juli 1823 niet
van verlof terug en wordt daarna niet meer op de
kolonie gesignaleerd.
● In
maart 1822 wordt Martinus Booms overgebracht naar
de strafkolonie (waar hij als Boom ingeschreven
zal worden).
● In april 1822 overlijdt Hendrik Ditmar.
66
Jacobus Ponsen
(39) en Elisabeth
van der Linden (35) komen 8 juni 1820 aan
uit Dordrecht,
met drie kinderen en de ingedeelden Johannes en Adrianus Bangers
uit dezelfde plaats. Het stamboek meldt het
overlijden van Jacobus Ponsen zonder een datum te
noemen. Op 31 maart 1823 wordt Johannes Bangers
ontslagen.
67
Aankomst 19 juni
1820: Lambertus
Verhagen (28) en Barbera Boudewijns
(37) uit het dorpje Schiebroek bij Rotterdam,
met drie kinderen, in 1822 komt er eentje bij en
de ingedeelde Andries
van
der Beek uit Delft. Hij wordt even
genoemd op de bladzijde Drie Delftse
Wezen. Hij wordt 30 september 1822
ontslagen.
Plaatsing is uit de contributie van het
arrondissement Rotterdam.
Lambertus Verhagenn zal er enkele jaren later van
door gaan met een Harlingse kolonistenvrouw, dat
verhaal komt nog op de site. Twee zoons worden
later wijkmeester.
68
Eerst Hendrik Christiaan
Loggel uit Harderwijk met twee kinderen.
Hij is aangetrokken als wijkmeester en gaat op een
gegeven moment over naar wijkmeesterwoning 60bis.
Zie onderaan de pagina.
Op 8 maart 1821 komen hier te wonen Johan Andries Schmidt
(41) en Engelina
Wageknecht (27) uit 's Gravenhage
met rwee kinderen, in 1822 komt er eentje bij.
Hij komt ook in de boeken voor als Smit, maar
omdat hij in Wiesbaden geboren is, houd ik het op
Schmidt. Hij heeft persoonlijk contact gehad met
professor Paulus van Hemert, secretaris van de
Maatschappijen lid van de pc, want als Johan
Andries in maart 1822 een brief aan Van Hemert
schrijft, stelt hij zich voor als:
'ik J. Schmidt ben
de geene die den 15e november 1821 onder UWEdele
beweest zijn, op de vergadering bij Vermeule'
(Vermeulen is de verhuurder van her pand in Den
Haag waar de pc en de Maatschappij gevestigd
zijn).
Tijdens dat gesprek zou Van Hemert over
Willemsoord gezegd hebben:
'als gij daar een
man zijt als hier in den Haag, dan hebben wij
huisjes genoeg; ons onverschillend aan wien wij
ze geven; u een betere broodwinning te
verschaffen'
Maar inmiddels, klaagt Schmidt, zit hij hier al
drie maanden met een zeer been en op de spinzaal
kan hij maar hooguit één gulden en 4 of 6 stuivers
verdienen, reden waarom hij zich ‘zugtend’ tot
Van Hemert wendt. Toch zal hij altijd
blijven De hoeve word in 1851
overgeschreven op naam van zijn zoon en daar zou
Johan Andries pas op 89-jarige leeftijd
overlijden.
Ze hebben in huis twee ingedeelden uit Leiden,
waarvan er eentje Adrianus Urias van Banchement
(ofzoiets, moeilijk leesbaar) heet en de ander de
ongeveer 13-jarige Jan Dubbeldeman, die later zelf
kolonist zal worden.
69
Gijsbert van der
Kleij (51) en Katharina Adams (49) arriveren 29
juni 1820 uit Rotterdam. Ze zijn
aangetrokken als huisverzorgers maar hebben één
zoon bij zich en in 1821 en 1822 komen daar
dochters bij. Ze hebben zes kinderen uit Rotterdam in
huis: Harmen van
Egmond (gaat mei 1823 met ontslag), Jan Homberg, Johannes Huijzer,
Adrianus Prins,
Jacobus Frans
en Hendrik Duym.
Die laatste deserteert augustus 1822.
Opvallend weinig verhuizingen in dit samengestelde
huishouden.
Zie voor van der Kleij verder onderaan deze
pagina.
70
Jacob Vink
(56) en Trijntje
Hayes Pruimboom (53) uit Leeuwarden,
aangesteld als huisverzorgers. Na aankomst op 29
juni 1820 krijgen ze in huis: twee kinderen uit Dordrecht, Johannes Nagtegaal
en Hendrik Kiebe,
maar die worden allebei december 1821
overgeplaatst naar een andere hoeve. Dan hebben ze
in huis de in juli 1821 aangekomen Cornelis, Susanna en Petronella Horemans
en Johannes van
Stijn en Leendert Hoedjes en Petronella Koot
uit Haarlem
plus de al vanaf 8 juni 1820 op de kolonie
aanwezige Albert
Bijleveld uit De Rijp.
71
Hendrik Zevenbergen
(40) en Margaretha
Raayen (39) uit Harderwijk, aankomst 28 juni
1820, met drie kinderen en de ingedeelde Antje Booms
uit hun oude woonplaats. Die laatstgenoemde
overlijdt oktober 1822.
72
Jan Dirksen
(56) en Maria
van Plattenburg (49) uit Nijkerk met
drie kinderen. De eerste, en voorzover mij bekend
enige kolonisten uit Nijkerk, betaald uit de
contributie van die plaats. Aankomst 22 juni 1820.
Doen het heel goed en worden bevorderd tot
vrijboer op de grond rond Veenhuizen-1 (het
wezengesticht).
73
Andries Dirksen
(54) en Johanna
van Duffelen (51) uit Harderwijk,
aangetrokken als huisverzorgers 'bij vrijwillig
engagement', aankomst 29 juni 1820. Ze beginnen
met zes wezen uit hun oude woonplaats, maar twee
daarvan Symon
Andriessen en Cornelis Hendriksen worden juni
1822 ontslagen. De resterende vier, Hendrientje Hendriks,
Geertje Stevens,
Dirkje Hendriksen
en Hendrika
Andriessen, worden dan aangevuld met twee
wezen uit Dordrecht,
Huibert
Timmermans en Kornelis Pieter van Aaken.
74
Teunis Bagchus
(41) en Pietertje
Metzen of Metzon (42) arriveren 2 juli 1820
uit Vlaardingen,
met drie zoons. Ze lieten die vrouwen echt
hóógstzwanger reizen, want al op 7 juli schenkt
Pietertje het leven aan zoon Paulus. De
familie heeft in 1830 de status van vrijboer, zie het
reglement 1830.
Ze krijgen in huis de ingedeelden Dirk Vogel uit
Dordrecht
en Maarten Walle
uit Leiden.. Maar Dirk
Vogel deserteert april 1822 en Maarten Walle wordt
in november van dat jaar naar hoeve 35
overgeplaatst.
Die jongste zoon Paulus
Bagchus moet op zijn 24ste samen met een
evenoude kolonistendochter uit Groningen
verschijnen voor de Raad van Toezicht kolonie 3.
De beschuldiging luidt dat
'de laatste door
onzedelijke verkeering zwanger is'.
Ze hebben er niets tegenin te brengen:
'Zij bekennen
beide hun misdrijf.'
Daarop staat een paar jaar strafkolonie.
De oudste zoon Cornelis
Bagchus deserteert op zijn 23ste, maar
keert vier jaar later terug, huwt de Dordtse
kolonistendochter Johanna Grollé (zie hoeve 54) en
wordt - met dank aan de subcommissie Dordrecht die
daarvoor betaalt - kolonist tot zijn dood in 1876.
De eennaoudste zoon Antonius Bagchus trouwt een
kolonistendochter uit Groningen (inderdaad, een
zus van de door zijn broer Paulus bezwangerde
Groningse kolonistendochter), en volgt zijn vader
op als kolonist.
Zoon Hendrik
of Henderik tenslotte
vraagt 13 april 1841 netjes verlof en trouwt een
maandje later te Steenwijk, zie genealogie De Bock
75
Aankomst 6 juli
1820. Echtgenoot Roelof
Zwaan is al overleden ten tijde dat dit
stamboek gemaakt is, dus nu woont er alleen Jannetje Houtkoper
weduwe Zwaan (47) uit Bovenkarspel,
met vijf kinderen. Daarnaast is er ingedeeld
Pieternella Bankers uit Dordrecht. Plaatsing uit
de contributie van het arrondissement Enkhuizen.
Kolonisten Hendrik Jan Lutgering
(42) en Wilhelmina
Nijboer (46) vertrekken 30 juni 1820 uit
Zwolle,
met vijf eigen kinderen. De subcommissie van
weldadigheid Zwolle wijdt er een stukje in de
Staatscourant aan:
'Wederom zijn wij
in de gelegenheid, onzen lezeren te berigten,
dat, op den 30sten junij 1820, door de leden van
de commissie der maatschappij van weldadigheid
alhier, twee behoeftige huisgezinnen met namen
Pieter van Veen, en deszelfs huisvrouw Geertje
Akkerhuis met vijf kinderen, en Hendrik Jan
Lutgering met deszelfs huisvrouw Wilhelmina
Nijboer, insgelijks met vijf kinderen, naar
Frederiksoord zijn opgezonden.'
De bestemming is dus fout, ze gaan niet naar
Frederiksoord, maar naar Willemsoord. Voor Pieter Veen
zie hoeve 93. Plaatsing uit de contributie
arrondissement Zwolle. Hendrik Jan komt in de
kolonie-administratie ook wel voor als Arend Jan.
De man des huizes overlijdt april 1823. Wilhelmina
wordt hoofdbewoonster van de hoeve. In 1827 moet
ze voor de Raad van Politie en Tucht komen omdat
zij 'voor weinig geld' van een buurmeisje (Naatje
van der Wulp, zie hoeve 82) gekocht zou hebben
'zoogenaamde braadaardappelen', die dat buurmeisje
'onder schafttijd' van de koloniale akker zou
hebben vergaard. Wilhelmina had ze 'met eenig
gewin' doorverkocht aan een mede-kolonist.
Besloten wordt
De wed. Luthering
twee etmalen op water en brood op te sluiten in
het cachot van kol 1 en haar de
winteraardappelen af te nemen, opdat zij
hoegenaamd geen gelegenheid hebbe op gelijke
wijze met hare eigene aardappelen te handelen.
Ze waren met vijf kinderen op de kolonie gekomen:
Oudste dochter Maria
Lutgering blijft haar hele leven op de
kolonie, oudste zoon Wessel Lutgerink gaat pas weg als
hij bijna 60 is. Dochter Margaritha Lutgering
verlaat op haar 23ste de kolonie, later gevolgd
door Geertruida
of Geertje Lutgering, maar die keert na
enkele jaren ziek terug en overlijdt op de
kolonie.
Tenslotte zoon Hermannus
Lutgering. Hij deserteert op oudejaarsdag
1842 van de kolonie. Niet als enige, diezelfde dag
deserteert ook Elisabeth
Wulfling, dochter van een in 1839
aangekomen kolonist uit Den Haag. Begrijpelijk,
want twee dagen ervoor, 29 december 1842 zijn de
twee getrouwd. Blijkbaar hadden ze daarvoor geen
toestemming gevraagd en vermoedelijk was Elisabeth
zwanger, en dan kun je beter wegwezen voor je in
handen van het koloniale tuchtrecht valt.
Een zoon uit dit
huwelijk trouwt te Vledder met een kleindochter
van de proefkolonist Lucassen (zie bij
proefkolonisten), zie de stamboom van
John Geurts
77
Kolonisten Jan de Willigen
(41) en Geertrui
van der Hout (37) arriveren 3 juli 1820
uit Vlaardingen,
met zes eigen kinderen en in mei 1821 komt daar
nog eentje bij.
Zie het
krantenberichtje over hun vertrek uit
Vlaardingen elders op de
site.
78
Met de tweede
Dordtse groep op 8 juni 1820: Kolonisten Jacobus Langenberg
(51) en Lena van
der Boor (41) uit Dordrecht,
met een voorkind van de vrouw - maar die gaat juni
1822 met ontslag - en een eigen kind, en in
februari 1821 komt er eentje bij.
Er zijn drie weeskinderen uit Dordrecht bij
hen ingedeeld.
79
Pieter Matena
(59) en Pieternella Mouthaan (46) uit Dordrecht, met
zes kinderen komen ook op 8 juni 1820. Moeder
Pieternella is volgens het stamboek op 28 mei 1822
overleden, vader Pieter in 1831. Het voorgeslacht
van Pieternella Mouthaam staat bij deze link.
Uit diverse genealogiën krijg ik de indruk dat
Matena uit Papendrecht komt.
Van de kinderen zijn er twee (Gerrit en Maria) die
op de kolonie overlijden, twee (Bastian en
Nicolaas) die weggaan om hun militaire dienst te
doen en niet meer terugkeren, en twee (Arie en
Hendrik) die kolonist worden.
Arie Matena
trouwt met een dochter van proefkolonist
De Kruif. Ze hebben twee dochters die
allebei ook een partner op de kolonie vinden en
allebei tot hun dood kolonisten blijven. De ene
met een zoon van de kolonist uit het Zeeuwse
Veere, de ander met een nakomeling van het Haagse
kolonistengeslacht Hazeloop (zie voor Hazeloop
Wilhelminaoord hoeve nummer 75).
Als de laatste van die dochters op de kolonie
overlijdt zitten we al bijna honderd jaar ná de
aankomst van grootvader Pieter: 1916.
Eerstgenoemde dochter komt voor op de site van Ton Kaljee
Hendrik Matena
huwt een dochter van de Gorcumse kolonist Mulder
(zie hier boven hoeve 43). In hetzelfde jaar dat
ze een koloniale hoeve krijgen (1843) vliegen ze
voor twee jaar naar de strafkolonie. Daarna gaat
het een tijd goed maar in 1872 gaan ze in de ogen
van de directie opnieuw in de fout en omdat de
strafkolonie dan niet meer bestaat, worden ze van
de kolonie weggestuurd.
Van deze tak, dus afstammelingen van Hendrik
Matena en Gijsje Mulder, kwam ik dochter
Wilhelmina tegen in de Genealogie van
Hilbert Hendriks (Beute) en zoon
Arie in de Genealogie van "van
Vrijaldenhoven". Daaruit speelt
allemaal in de buurt van Emmen, dus ik denk dat
het gezin na de kolonie die kant is opgegaan.
80
Geertje Starrenberg
(43) is als huisverzorgster uit Vlaardingen
gezonden en arriveert met zes Vlaardingse
weeskinderen op 2 juli 1820.. Die wezen zijn: Jan Kwak, Pieter van der Windt,
Arend Groen,
Trijntje van
Willigen, Krijntje van Duffelen en Jan Lannooy.
Laatstgenoemde deserteert mei 1822.
Blijkbaar doet Geertje Starrenberg het goed als
huisverzorgster, want de directie pompt er meer
wezen bij. Zo komt Gerrit Veth uit Dordrecht
over van hoeve 83. De in juni 1821 aankomende Johanna Maria Mulders
uit Dordrecht
komt er ook bij, evenals de door de Regenten der
gecombineerde Weeshuizen te Zaltbommel
geplaatste Gijsbert
Cornelis Loers.
81
Trijntje Jans
weduwe van Schelte Karper (40) komt 21 augustus 1820
uit Dokkum
als huisverzorgster, samen met zoontje Schelte Karper.
Ze beginnen met vier wezen uit de eigen plaats:: Hermanus Roelofs
Brink, Tjitske
Douwes, Johannes
Beekman en Doeke Schuurman. Die laatste
deserteert september 1822 en zal niet meer
teruggevonden worden.
Verder komen in huis uit LeidenEzechiel Dubbeldeman
(van hoeve 88), Nicolaas
van Heusden en uit DelftHendrik Wetsteen.
Die laatste wordt ook even genoemd op de pagina Drie
Delftse Wezen.
Uit UtrechtElisabeth van der
Tol die overlijdt oktober 1821, uit 's GravenhagePetronella Vink
en uit SchiedamNicolaas Barnauw,
die deserteert maar weer terugkeert.
82
Arie van der Wulp
(47) en Dirkje
van Balen (48) uit Dordrecht,
met twee kinderen en ingedeelde Barbara Johanna Zwaag
uit Dordrecht
(zie bij haar broers op hoeve 37).
Eventjes komen hier de twee voorkinderen van de
echtgenote van huisverzorger Simons (zie hoeve
45), maar Rense
Veenstra wordt mei 1823 ontslagen, hij
gaat naar een pleeggezin en zal later een
omvangrijk nageslacht stichten.
Zijn jongere broer Roelof Veenstra wordt
overgeplaatst naar hoeve 97. Zie aldaar.
83
Adrianus de Bouter
(35) en Antonia
van der Fiems (31) zaten 8 juni 1820 ook
bij de grote groep uit Dordrecht. Ze hebben vier
dochters, in 1821 komt er een zoon bij. Ze hebben
een onleesbare ingedeelde uit hun oude woonplaats
die juni 1821 overlijdt. De ingedeelde Pieter Frederik
Monfels uit Leiden komt juli 1821 aan maar
zal augustus 1822 niet van verlof terugkeren en
ingedeelde Gerrit
Veth uit Dordrecht wordt overgeplaatst
naar hoeve 80. Meer
over de familie De Bouter op deze pagina.
84
Bastiaan de Visser
(30) en Johanna
Maria Sigtermans (25) kwamen 8 juni 1820
met de grote groep uit Dordrecht. Ze hebben vier
kinderen, november 1821 komt er eentje bij, en
ingedeeld zijn Daniel
Raadman uit Dordrecht - hij is al twintig -
en uit Leiden
komt juli 1821 Albertus
Onvlee, die in mei 1822 wordt
overgeplaatst naar een andere hoeve.
85
Kolonisten Leonardus van Eisden
(26) en echtgenote Wilhelmina Lemkes (27) uit Dordrecht met
twee eigen kinderen en drie wezen uit Dordrecht.
Aankomst 8 juni 1820 en ze zullen er de rest van
hun leven blijven. leonardus zou in Dordrecht
'touwslager' geweest zijn. Zoon Pieter wordt
later vrijboer bij Veenhuizen en daar trekken de
dochters Kornelia
en Katharina
nog bij in.
De drie wezen worden september 1822 overgeplaatst
naar andere hoeves en in plaats daarvan komt een
andere Dordtse wees over van hoeve 87.
86
Aankomst 21
augustus 1820: Huisverzorgster Adriana Broekman,
57 jaar oud en weduwe van Koenraad Tuylen komt uit
Schiedam met zes weeskinderen uit die plaats<
Ze staan opgesomd
in een artikel dat de subcommissie van
weldadigheid te Schiedam in de Staatscourant
plaatst.
Nogal wat van die ingedeelden deserteren van de
kolonie, bijvoorbeeld Jan Grebe (16). Het loopt slecht
af. Achter zijn naam staat genoteerd: 'Jan Grebe
gedeserteerd 4 sept 1822, Grebe den 2 nov1822 van
desertie terug doch den 27 jan 1823 overleden'
Andere bewoners: Nicolaas Barnauw, 14 jaar oud, wordt na
twee jaar overgeplaatst: 'N. Barnauw overgeplaatst
1 July 1822 naar hoeve 81' Jan Barnauw, ongetwijfeld een broer van
Nicolaas en volgens de kolonieadministratie
geboren in 1807 dus twaalf jaar bij
aankomst, blijft lekker zitten waar die zit. Hermanus Jurgens blijkt later Hermanus
van der Most te heten, daar zal ik nog een
pagina over maken. Christiaan Peerenvanger of Bärenfanger
of een van de andere talloze variaties op zijn
achternaam, gaat een gouden toekomst tegemoet.
Zulks in tegenstelling tot zijn aan een
geslachtsziekte lijdende
zus Catharina (zie hier) Frederik Hanneman doet het ook erg goed.
Hij komt in het Instituut in Wateren en zal als
ondermeester in het koloniale onderwijs werken
voor hij in militaire dienst moet.
87
Eerst woont hier
met vrouw en kind Rudolf Widmar, op 15 september
1820 gekomen uit het nabijgelegen Steenwijkerwold,
aangesteld als wijkmeester, maar die wordt
overgebracht naar de wijkmeesterwoning 97bis
(huisnummers met 'bis' zijn altijd
wijkmeesterwoningen). Zie onderaan de bladzijde.
Dan wordt de hoeve per 7 oktober 1821 betrokken
door huisverzorger Cornelis Andries Smith en
echtgenote Barrege
Pieters Postma uit Harlingenmet maar
liefst negen Harlingse wees- of armkinderen. Smith
bereikt de status van vrijboer volgens het reglement
van 1830.
88
Hendrik Jans Taatgen
(47) en Feitje
Dirks de Boer (44) komen 29 juli 1820
dankzij de contributie van het arrondissement Appingedam,
volgens het stamboek uit Delfzijl maar volgens andere
bronnen is Farnsum
correcter. Ze hebben vier kinderen en krijgen twee
ingedeelden uit Leiden,
maar september 1822 worden zowel Ezechiel Dubbeldeman
(naar hoeve 81) als Abraham Onvlee (naar hoeve 86)
overgeplaatst.
Ze worden hierboven even genoemd bij hoeve 12. Zie
verder de
pagina Appingedam
89
Harmen Beekman
(46) en Angenita
Kleipoel (36) zijn op 21 augustus 1820
uit Schiedam
gekomen als kolonistengezin maar worden december
1821 aangesteld als huisverzorgers. Ze hebben twee
eigen kinderen, 1823 komt er eentje bij, en hun
bestand aan ingedeelden uit Schiedam, 's
Gravenhage, Leiden, Rotterdam en
Bergen op Zoom
wisselt heel veel en heel snel, met deserties en
overplaatsingen..
90
Jacob Walbroek
(44) en Kornelia
Halo (ofzoiets, 48) zijn 29 juni 1820
aangekomen uit Rotterdam.
Ze hebben drie kinderen en krijgen als ingedeelde
Jacob de Vos
uit Steenwijk(van hoeve
99).
91
Kolonisten Frans Mandos
(28) en Geertrui
Halverhout (33) arriveren 21 augustus
1820 uit Schiedam,
met drie kinderen, januari 1821 en maart 1823
komen daar nog twee bij. Ze hebben twee
weeskinderen uit Rotterdamin huis,
maar één daarvan - Florian Rigter - verdwijnt na een
desertie-poging al snel naar de Ommerschans.
In ruil krijgen ze juni 1821 een wees uit Dordrecht,
maar die wordt vrij vlot weer overgeplaatst.
Zie een
krantenberichtje over hun vertrek uit Schiedam elders
op de site.
Abraham Prins
(53) en Hester
de Jel (54) uit Schiedam, aankomst 21 augustus
1820, met een dochter van veertien.
Zie een
krantenberichtje over hun vertrek uit Schiedam elders
op de site.
Na een jaar, juni 1821, worden er twee weesjongens
uit Dordrecht
bij ingedeeld, in juli twee uit Leiden
Maar blijkbaar wordt er dan nog niet hard genoeg
gewerkt. December 1821 wordt de familie Prins
veroordeeld tot de strafkolonie op de Ommerschans
'wegens onbetamelijke schuldenlast'. Ze behoren
daarmee tot de eerste gestrafte gezinnen..De wezen
worden verspreid over andere hoeves en dan komen
er tijdelijk zes Harlingse weeskinderen in huis
(zie hoeve 12). De familie Prins wordt in 1824 als
arbeidershuisgezin in Veenhuizen geplaatst.
93
Kolonisten Pieter van
der Veen (47) en Geertje Akkerhuis
(39) uit Zwolle,
met vijf eigen kinderen. Aankomst 31 juni 1820.
Uit de contributie Zwolle. Zie voor het
krantenverslag van hun vertrek Lutgering op hoeve
76.
In juli 1821 worden er twee weeskinderen uit Leiden
bijgedaan, maar die worden in november 1822
allebei overgeplaatst naar andere hoeves,
94
Kolonisten Tjerk Pieters
Veenstra (38) en Tjietske Jans de
Bruin (37) uit Harlingen met twee eigen
kinderen en twee wezen uit hun woonplaats.
Aankomst 21 augustus 1820. Eerst zit er ook nog
een wees uit Dordrecht bij, maar die wordt
februari 1822 overgeplaatst.
In tegenstelling tot de meeste Harliningers op
deze kolonie behoren de Veenstra's tot de
blijvertjes. Man en vrouw blijven er tot hun dood
in respectievelijk 1841 en 1851, zoon Bauke,
geboren ongeveer 1809, trouwt een meisje uit
Steggerda en neemt in 1846 de hoeve van zijn
ouders over.
Ze worden boven even genoemd bij hoeve nummer 12,
en spelen mee in het verhaal over de Harlingse
huisverzorgers
Dochter Teuntje
Tjerks Veenstra wordt even genoemd op deze
bladzijde
95
Huisverzorgers Wouter Peen
(36) en Johanna
Luberta Bosch (25) komen 24 augustus 1820
uit Harlingen
met een zoontje en drie wezen uit Harlingen. Peen
is een schoonzoon van proefkolonist Johannes
Bosch, die niet met zijn bijna-naamgenoot de
stichter van de kolonie Johannes van den Bosch
door één deur kan en de eerste vrije kolonist is
die naar de strafkolonie op de Ommerschans gaat.
Je kunt er op wachten dat zijn dochter en
echtgenoot Peen ook die kant opvliegen en dat
gebeurt december 1821 'wegens onbetamelijke
schuldenlast'.
Ze worden per 31 december 1821 opgevolgd door Broer Wytzes Blom
(28) en Ake van
der Stok (30) uit Harlingen,
maar dat duurt slechts enkele jaren. Zie over dat
gezin de stukken op deze pagina
en de verhaalvorm op deze pagina.
96
Kolonisten Klaas Pieters
Dijkstra (33) en Klaaske Kiestra
(41) komen 21 augustus 1820 uit Dokkum, met
vijf eigen kinderen (1822 komt er eentje bij). Na
een jaar wordt er een wees uit Leiden bij
ingedeeld, maar dat duurt maar een half jaar. Zie
voor meer over de familie Dijkstra deze
pagina.
97
Kolonisten Jan Wardenier
(48) en Elisabeth
Timmermans (45) arriveren 21 augustus
1820 uit Schiedam
met drie kinderen.
Zie een
krantenberichtje over hun vertrek uit Schiedam elders
op de site.
Juli 1821 wordt er een wees uit Leiden, de
20-jarige Jacobus
van der Mark, in huis gestopt, maar die
verdwijnt maart 1823 naar de strafkolonie op de
Ommerschans.
Als extra werkkracht krijgen ze een voorzoon van
de echtgenote van huisverzorger Simons (hoeve 45)
en hier hebben we een probleem voor een
familie-onderzoeker uit Baarn. Want deze in 1811
geboren jongeman, Roelof Veenstra, staat wel in dit
stamboek vermeld, maar in het volgende (invnr
1346) staat hij niet. Hij is SPOORLOOS. Als iemand
kan helpen, dan graag.
Kolonisten Petrus Wolfs
(46) en Hendrika
Elisabeth van Eijsden (41) komen 29 juni
1820 uit Zutphen,
met vijf kinderen en blijkbaar is Elisabeth
hoogzwanger gereisd, want twaalf dagen na aankomst
wordt zoon Willem geboren. Plaatsing uit de
contributie van het arrondissement Zwolle. Het
gezin wordt vanwege het slachten van schapen van
de Maatschappij in november 1821 overgebracht naar
de strafkolonie.
Hun plaats wordt ingenomen door Joannes Hendrik
de Kok (57) en Helena Thijsse
van Middelaar (47) die 8 december
1821 aankomen uit Amersfoort. Ze hebben twee
eigen kinderen en drie Amersfoortse
ingedeelden: Jacobus
van den Heuvel, Johannes van
Roosendaal en Joannes van der
Horst. Die laatste deserteert binnen
een jaar.
Kolonisten Theodorus Wilhelmus
Gutzeloe (36) en Johanna Maria van
Eisenberg (46) komen met het konvooi uit
die stad op 29 juni 1820 uit Rotterdam, met
twee kleine kinderen. Volgens de inschrijving is
de man rooms, de vrouw hervormd en de kinderen
weer rooms.
Theodorus Gutzeloe (vaak Gutseloe of Gutsloe) zal
spraak maken als gemeensman bij de zittingen van
de raad van politie en tucht in de gewone
koloniën, zie
de zittingen van 1826-1829.
Het gezin wordt even genoemd op de pagina Transportkosten
Ze krijgen de 23-jarige Jacob de Vos uit Steenwijk als
ingedeelde bij zich, maar die wordt al vrij snel
overgeplaatst naar hoeve 90.
100
Niesje Blokkers
weduwe Molenbroek (32) komt op grond van
contract A 14 met de 'Algemeene Armendirectie van
de Gemeente de Beemster' 26 september 1820 aan. Ze is
aangesteld als huisverzorgster maar van de zes
wezen uit de Beemster
die meekomen zijn er vier haar eigen kinderen. De
andere twee, Cornelis
en Grietje
Jacobs worden september 1822
overgeplaatst naar Wilhelminaoord. Daarna krijgt
Niesje drie andere jonge ingedeelden in huis: Jan Post
uit Zaandam, zie deze pagina, die later
aspirant ambtenaar zal worden, en twee uit
Dordrecht die eerst op hoeve 7 zaten: Abraham
van Anker (zie het verhaal hieronder) en Anthony
Bellaard, zie deze pagina..
Zie genealogische
gegevens bij familie-onderzoeker Evert Nieuwlaar
Niesje Blokkers weduwe Meulenbroek zal later met
haar gezin in de strafkolonie terechtkomen.
In deze
wijkmeesterswoning is het een komen en gaan.
- Eerste bewoner (die ervoor gewoond hebben op
hoeve 87) is Rudolf
Widmar (38) uit Steenwijkerwold met zijn jonge
echtgenote Engeltje
Boom (19) en een mei 1821 geboren dochter
Anna Catharina
Widmar wordt juli 1822 ontslagen als wijkmeester.
- Zijn plaats wordt ingenomen door Leendert Vogelsang
(38), gedetacheerd sergeant uit Brugge, met Anna Magdalena Jans
(31) en een zoontje. Leendert Vogelzang (pas op:
er zijn ook kolonisten die Vogelzang heten!) doet
het zo goed dat hij tijdens de plannenmakerij voor
Veenhuizen al wordt benoemd tot onderdirecteur van
het eerste gesticht. Hij vertrekt april of mei
1823 daarnaartoe om bij de stichting mee te
helpen.
- Volgende bewoner annex wijkmeester is Jan Koene Hofman,
geen nadere gegevens bekend maar vermoedelijk ook
uit Steenwijkerwold
afkomstig.
- Hofman redt het niet lang, want ingaande 1
juni 1823, dus na enkele maanden, wordt Jurgen Jurgens
wijkmeester en bewoner van 97bis.
60bis
Eerste bewoner is Hendrik Loggel,
afkomstig van hoeve 68. Afkomstig uit Harderwijk,
ongeveer 53 jaar en vermoedelijk weduwnaar, want
vergezeld van een meisje van 13 en een jongen van
negen. Hendrik Loggel wordt 'een zeer bekwamen
wijkmeester' genoemd. In 1823 wordt hij wegens
zijn geschiktheid suppoost van het
bedelaarsgesticht Ommerschans.
Als wijkmeester en bewoner van 60bis wordt hij
opgevolgd door Jacobus
Ras (50) en Geesje Klaassens (41) uit Zuid-Sleen
met een zoontje. Ook zij zullen na een tijdje naar
Veenhuizen gaan, waar Jacobus boekhouder van ´de
fabrijk´ in Veenhuizen/1, het kindergesticht,
wordt. Zie verder
over Jacobus Ras zijn eigen pagina.