De genoemde advertentie, uit de Groninger Courant van 31
december 1830:
De tekst van de advertentie:
Diegene, welke vermeenen als naaste Erfgenamenbeschouwd te kunnen worden van LODEWIJK CHRISTIAAN FERDINAND PALM en ETTA LUBINA JOHANNA AELDERS, Echtelieden, geboren en woonachtig geweest in de Provincie Groningen en overleden in Frankrijk, en dus aanspraak maken op derzelver Nalatenschap, worden verzocht, zich ten spoedigste met behoorlijke bewijzen te vervoegenaan het BUREAU dezer COURANT te Groningen, alwaar men nader onderrigt kan bekomen.
De reuring in de familie levert 15 brieven op, eentje uit
GrA toegang 694 invnr 60, de rest uit GrA toegang 694 invnr 39.
Zie een overzicht
van al die brieven, met soms stukjes transcriptie.
Daarbij is ook een link naar een verkorte stamboom van de
familie.
Het interessantst daarvan zijn de brieven van 'Cateau',
volgens mij Catharina Elisabeth de Sitter, (1795-1848), de nummers
1 en 4, plus het Levensberigt dat ik nummer 10 gegeven
heb. Cateau houdt op een gegeven moment op met dat Levensbericht,
vermoedelijk omdat ze zich gaandeweg realiseert dat er veel
onbekend is en dat het grootste gedeelte giswerk is.
Het door juffrouw Gedet gemaakte overzicht van Etta's bezittingen in Parijs, bevindt zich ook in de Groninger Archieven toegang 694 invnr 39, zie de transcriptie.
Uiteindelijk blijkt noch de bemiddelaar noch diens Franse
correspondent te weten of Etta nog leeft en zo niet waar en
wanneer zij gestorven is.
Een jaar na de eerste poging contact te leggen met de plaatsers
van de advertentie, probeert de familie het nog eens via het
ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassadeur in Parijs maar
dat wordt ook niets. De grootste hindernis is dat niemand de
plaats en tijd van Etta’s overlijden weet. Dat zal nog 130 jaar zo
blijven.
Je bent hier: Opening
→ Hoofdstuk 9 → pagina 245